-
1 treiben
treiben♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 sich treiben lassen • zich (willoos) door de stroom laten meevoeren; 〈 ook〉 zich laten gaan〈 figuurlijk〉 wohin werden die Dinge noch treiben? • hoe zullen de zaken zich ontwikkelen?der Saft trieb ins Holz • het sap schoot in het houtdie Hefe treibt • de gist rijstII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doen aan, uitoefenen ⇒ (be)drijven, beoefenen♦voorbeelden:1 einen Kreisel treiben • een tol zwepen, aandrijvendas Wasser treibt das Rad • het water drijft het rad (aan)man muss ihn immer treiben! • je moet steeds achter hem aan zitten!〈 onpersoonlijk werkwoord〉 es treibt mich • ik (ge)voel de behoefte, ik voel me gedrevenwas mag ihn wohl treiben? • wat mag, zou hem toch bezielen?einen Reifen auf ein Fass treiben • een hoepel om een vat slaandie Wut wurde bis zur Siedehitze getrieben • de woede steeg tot het kookpuntetwas durch ein Sieb treiben • iets door een zeef haleneinen Nagel in die Wand treiben • een spijker in de muur drijven, slaandie Preise in die Höhe, nach oben treiben • de prijzen opdrijvendas trieb ihm den Zorn ins Gesicht • hij werd rood van kwaadheid (daardoor)das Vieh ins, zu Tal treiben • het vee naar het dal drijvenDemonstranten von der Straße treiben • demonstranten van de straat af-, verjagen, verdrijvenjemanden zur Arbeit treiben • iemand aan het werk zettenjemanden zur Eile treiben • iemand tot spoed aanzettenjemanden zur Verzweiflung treiben • iemand wanhopig maken2 Gymnastik treiben • (aan) gymnastiek doen, gymmenein Handwerk treiben • een ambacht uitoefenenLuxus treiben • in grote luxe levenSpionage treiben • aan spionage doen, spionerenSport treiben • aan sport doen, sportenein Studium treiben • een studie doen, studerenVorsorge treiben • voorzorgsmaatregelen treffen3 was treibst du den ganzen Tag? • wat doe jij zoal de hele dag?was treibt ihr (denn) hier? • wat voeren, spoken jullie hier uit?so darf, kann er es nicht mehr lange treiben • zo mag, kan hij niet lang meer blijven doorgaanes wüst treiben • woest tekeergaan, (lelijk, danig) huishoudenes schlimm, übel mit jemandem treiben • iemand slecht behandelen〈 informeel〉 es mit allerhand Männern treiben • zich met allerlei mannen afgeven, inlaten -
2 berufliche rehabilitation
beroepsrevalidatie; revalidatie om het beroep weer te kunnen uitoefenenDeutsch-Niederländisches Wörterbuch > berufliche rehabilitation
-
3 Amt
〈o.; Amt(e)s, Ämter〉1 ambt, betrekking, functie3 bestuur, dienst ⇒ instantie; departement, ministerie5 district, kanton♦voorbeelden:ein Amt antreten • een ambt, betrekking aanvaardenim Amt bleiben, sein, stehen • in functie, dienst blijven, zijnvon Amts wegen • van ambtswege, ambtshalvedas meteorologische Amt • het meteorologisch instituutdas statistische Amt • het bureau voor de statistiek6 ein Amt (ab)halten • een gezongen mis doen, opdragen -
4 Beruf
Beruf〈m.; Beruf(e)s, Berufe〉♦voorbeelden: -
5 Gewerbe
Gewerbe〈o.; Gewerbes, Gewerbe〉2 bedrijf(stak), branche4 〈 Zwitserland〉boerderij, landbouwbedrijf♦voorbeelden:sein Gewerbe (be)treiben, seinem Gewerbe nachgehen • zijn beroep uitoefenen2 das ambulante Gewerbe • de straathandel, het venten, colporteren -
6 Kritik
Kritik〈v.; Kritik, Kritiken〉♦voorbeelden:1 an jemandem, etwas Kritik üben • op iemand, iets kritiek uitoefenenseine Kritik an der Führung • zijn kritiek op de leiding -
7 Zug
〈m.; Zug(e)s, Züge〉4 trek, tocht7 trek, lijn ⇒ 〈 figuurlijk ook〉 gelaats-, karaktertrek8 discipline, orde9 dreef, gang♦voorbeelden:1 im falschen Zug sitzen • (a) in de verkeerde trein zitten; 〈 (b) informeel; figuurlijk〉 zich vergissender Zug ist abgefahren • (a) de trein is vertrokken; 〈 (b) informeel; figuurlijk〉 er valt niets meer aan te doendie Feuerwehr rückt mit vier Zügen aus • de brandweer rukt met vier colonnes uit3 der humanistische und der naturwissenschaftliche Zug des Gymnasiums • de alfa- en de bèta-afdeling van het gymnasiumim Zug sitzen, stehen • op de tocht zitten, staan〈 sport en spel〉 einige Züge rudern, schwimmen • een paar slagen roeien, zwemmendas Buch in einem Zug(e) durchlesen • het boek in één ruk, adem uitlezender Zug der Zeit • de trend, geest van de tijddie Brücke im Zuge der Straße • de brug in het verlengde van de straatim Zuge der Umstrukturierung • in het kader van de herstructureringin groben, großen Zügen • in grote lijnen〈 figuurlijk〉 im besten Zuge, gut im Zug sein • goed op dreef, gang zijn -
8 abfärben
-
9 als Direktor amtieren
-
10 amtieren
-
11 ausfüllen
ausfüllen5 (ver)vullen ⇒ beheersen, in beslag nemen♦voorbeelden:4 einen Posten ausfüllen • een post vervullen, bekleden -
12 ausüben
ausüben1 uit-, beoefenen ⇒ verrichten, bedrijven2 uitoefenen ⇒ doen gelden, aanwenden♦voorbeelden:die Jagd ausüben • op jacht gaanausübender Künstler sein • als kunstenaar werkzaam zijneine magische Wirkung ausüben • een magisch effect hebben -
13 beaufsichtigen
-
14 beruflich
beruflich1 van, in het beroep, beroeps-, beroepsmatig ⇒ voor zijn beroep♦voorbeelden:meine berufliche Stellung • mijn (maatschappelijke) positie, mijn beroepberuflich tätig sein • werken, een beroep uitoefenenaus beruflichen Gründen • voor zijn beroep, beroepshalve -
15 beruflich tätig sein
werken, een beroep uitoefenen -
16 betreiben
betreiben8 aansturen op ⇒ nastreven; bespoedigen9 〈Zwitserland; juridisch〉manen, invorderen♦voorbeelden:2 ein Büro, Institut betreiben • een bureau, instituut runnen, leiden, hebben -
17 drücken
drücken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:einen Rekord drücken • een record brekendie Schulbank drücken • naar school gaanSorgen drücken ihn • zorgen drukken op hem, hij gaat onder zorgen gebukt2 Karten drücken • kaarten terzijde schuiven, ecarteren♦voorbeelden: -
18 durch Terror herrschen
durch Terror herrschen -
19 ein Handwerk treiben
-
20 einem Beruf nachgehen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Flemish people — Infobox Ethnic group group=Flemings (Vlamingen) caption= poptime=6,550,000 (2006 estimate) region1=flag|Belgium pop1=6,230,000 ref1= cite web title=Structuur van de bevolking België / Brussels Hoofdstedelijk Gewest / Vlaams Gewest / Waals Gewest… … Wikipedia