-
21 let out
vrijlaten; kledingstuk verruimenlet out♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 laten uitlekken ⇒ verklappen, openbaar maken, bekendmaken3 laten ontsnappen ⇒ vrijlaten, laten gaan♦voorbeelden: -
22 let slip
zich verspreken; missen, verzuimenlaten uitlekken; missen, voorbij laten gaan 〈 kans〉———————————————— -
23 let
n. verhindering; huren; verhuren; "terugkomen" (bij tennis)--------v. laten; de mogelijkheid geven; geven; verhuren; laten liggen; ontdekkenlet1[ let]♦voorbeelden:————————let2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 laten ontsnappen ⇒ bevrijden, loslaten♦voorbeelden:1 she wants to, but her mother won't let her • ze wil wel, maar ze mag niet van haar moederlet someone go • iemand laten gaanlet me have that • geef (maar/eens) hierlet something be known • iets laten wetenplease, let me buy this round • laat mij nu toch dit rondje aanbiedenlet there be no mistake about my opinion • laat er over mijn mening geen misverstand bestaanlet me hear/know • hou me op de hoogtelet me see • eens kijkenlet's face it • laten we wel wezen4 let x be y/z • stel x is y/z, gegeven x is y/zlet something be • iets laten rustenlet drop/fall • (zich) laten (ont)vallenlet fly (at) • uithalen (naar)let someone get on with it • iemand zijn gang laten gaanlet oneself go • zich laten gaanlet someone have it • iemand de volle laag/ervan langs gevenlet pass • laten lopen, onweersproken latenlet something ride • iets op zijn beloop latenlet someone stew • iemand in zijn eigen sop laten gaarkokenlet through • laten passeren, doorlatenlet into • binnenlaten in, toelaten tot; in vertrouwen nemen over, vertellen -
24 transpire
v. transpireren, zweten; uitwasemen, uitzweten[ trænspajjə]3 uitlekken ⇒ aan het licht komen, bekend/duidelijk worden♦voorbeelden:3 it transpired that the president himself was involved • het lekte uit dat de president er zelf bij betrokken wasII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
25 fuite
fuite [fŵiet]〈v.〉1 vlucht ⇒ ontvluchting, uittocht♦voorbeelden:fuite des cerveaux • braindrainprendre la fuite • op de vlucht slaanêtre en fuite • voortvluchtig zijnmettre en fuite • op de vlucht drijvenla fuite hors de la réalité • de vlucht uit de werkelijkheid→ délitf1) vlucht2) (het) voorbijsnellen [tijd]3) (het) weglopen [vloeistof]5) lek, lekkage -
26 dégorger
-
27 ébruiter
ébruiter [eebrŵietee]1 ruchtbaar worden ⇒ ruchtbaarheid krijgen, uitlekken -
28 faire dégorger
faire dégorger -
29 faisselle
-
30 to drip out
uitdruppelenuitlekken -
31 to drop out
afvallenuitlekkenwegvallen -
32 ablaufen
ablaufen2 aflopen, af-, wegvloeien ⇒ zich verwijderen3 uitlekken, uitdruipen5 verlopen, vergaan8 〈 sport en spel〉beginnen te lopen, starten♦voorbeelden:1 einen Film, eine Schallplatte ablaufen lassen • een film, een plaat draaienII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aflopen, scheeflopen♦voorbeelden:2 Geschäfte, Straßen ablaufen • winkels, straten aflopen -
33 durchsickern
durchsickern1 doorsijpelen ⇒ uitlekken, langzaam doordringen
Страницы
- 1
- 2