-
1 äußern
äußern♦voorbeelden:1 zich uiten, zich uitlaten ⇒ zijn mening geven♦voorbeelden:sich zu einer Sache äußern • zijn mening over iets gevensich dahin gehend äußern, dass … • zich in die zin uitlaten, dat … -
2 anbringen
anbringen1 aanbrengen ⇒ bevestigen; toevoegen2 naar voren brengen, uiten ⇒ kenbaar maken♦voorbeelden:1 eine Änderung, Verbesserung anbringen • een verandering, verbetering aanbrengen2 einen Wunsch anbringen • een wens uiten, uitsprekenseine Erfahrung anbringen • blijk geven van zijn ervaring -
3 anstellen
anstellen5 maken, doen ⇒ uitvoeren, ondernemen, uiten♦voorbeelden:ein Experiment, eine Untersuchung anstellen • een experiment, een onderzoek doen, uitvoereneinen Vergleich anstellen • een vergelijking makenVermutungen anstellen • vermoedens uitenmit jemandem ein Verhör anstellen • iemand verhorenwas hast du nun wieder angestellt? • wat heb je nu weer uitgehaald?〈 informeel〉 was soll ich bloß mit dir anstellen! • wat moet ik toch met jou beginnen!♦voorbeelden: -
4 artikulieren
-
5 ausdrücken
ausdrücken1 (uit)drukken ⇒ (uit)persen, (uit)knijpen3 uitdrukken, uiten, formuleren♦voorbeelden:seine Haltung drückte Müdigkeit aus • zijn houding verried vermoeidheidetwas in, mit Worten ausdrücken • iets met woorden uitdrukken1 zich uitdrukken ⇒ zich uiten, spreken♦voorbeelden:1 sich klar und deutlich ausdrücken • (a) duidelijk formuleren; 〈 (b) figuurlijk〉 duidelijke taal spreken -
6 aussprechen
aussprechenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 uitspreken, ten einde sprekenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 uitspreken ⇒ zeggen, uiten♦voorbeelden:ein Urteil aussprechen • een oordeel vellender Regierung das Vertrauen aussprechen • zijn vertrouwen in de regering uitspreken3 tot uitdrukking komen, zich uiten ⇒ zich openbaren♦voorbeelden: -
7 Anwurf
Anwurf〈m.〉♦voorbeelden: -
8 Luft
〈v.; Luft, Lüfte〉2 briesje, luchtje, wind(je)♦voorbeelden:frische Luft schnappen • een luchtje scheppen〈informeel; ironisch〉 na, dann gute Luft! • veel succes!〈 informeel〉 jemandem die Luft abdrehen, abdrücken • iemand in het nauw brengen, iemand ruïneren〈 informeel〉 halt die Luft an! • (a) wees eens stil!; (b) overdrijf niet zo! • (c) schep niet zo op!Luft holen, 〈 formeel〉schöpfen • ademhalen, adem scheppenan die (frische) Luft gehen • naar buiten gaan, in de buitenlucht komenKleider an die Luft hängen • kleren uithangen〈 informeel〉 jemanden an die (frische) Luft setzen, befördern • iemand op straat zetten, buitengooien〈 informeel〉 aus diesem Unternehmen ist die Luft raus • er is geen fut, pep meer in deze ondernemingper Luft • met het, per vliegtuigjemanden wie Luft behandeln • doen alsof iemand lucht is2 frische, eine andere, bessere Luft in eine Sache (hinein)bringen • een frisse wind door iets laten waaien3 seinem Unmut Luft machen • zijn ontstemming, wrevel uitenich musste mir mal Luft machen • ik moest mijn hart eens luchtenich konnte mir etwas Luft verschaffen • ik kon wat meer speelruimte veroveren -
9 Mitteilungsbedürfnis
-
10 Vermutungen anstellen
-
11 anmelden
anmelden1 (aan)melden ⇒ aankondigen, aandienen♦voorbeelden:1 jemanden, sich anmelden • iemand, zich aanmelden, aandienenpolizeilich angemeldet in Bonn • ingeschreven in het bevolkingsregister van Bonn4 Berufung anmelden • beroep aantekenen, in beroep gaaneinen Vergleich anmelden • een minnelijke schikking voorstellen -
12 aufstellen
aufstellen♦voorbeelden:3 die Ohren aufstellen • de oren oprichten, spitseneine Forderung aufstellen • een eis stelleneine Vermutung aufstellen • een vermoeden uiten -
13 ausklagen
ausklagen -
14 auslassen
auslassen5 〈 ambachtelijk〉langer, ruimer maken♦voorbeelden:keine Chance auslassen • geen kans laten voorbijgaan♦voorbeelden:1 sich negativ über etwas, jemanden auslassen • zich negatief over iets, iemand uitlaten -
15 aussingen
-
16 ausstoßen
-
17 eine Meinung von sich geben
eine Meinung von sich gebenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > eine Meinung von sich geben
-
18 eine Vermutung aufstellen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > eine Vermutung aufstellen
-
19 einen Wunsch anbringen
een wens uiten, uitspreken -
20 geben
gebenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 das wird noch viel Ärger geben! • daar zal nog heel wat narigheid van komen!ein Wort gab das andere • van het ene woord kwam het andereer wird einen guten Lehrer geben • hij zal een goede leraar wordenes jemandem geben • iemand ervan langs gevengib (es) ihm! • geef het hem!was wird das geben? 〈 informeel〉 was gibt das? • wat zal dat worden?gut gegeben! • goed zo, gedaan!nichts auf eine Sache geben • geen waarde aan iets hechtenden Wagen in die Werkstatt geben • de wagen naar de garage brengenich gäbe viel darum • ik zou er heel wat voor overhebbeneine Meinung von sich geben • een mening uiten1 zich gedragen ⇒ optreden, zich houden♦voorbeelden:III 〈onpersoonlijk werkwoord; met 4e naamval〉♦voorbeelden:¶ das gibts bei uns nicht • dat kennen, hebben wij nietso was gibt es bei mir nicht! • dat mag bij mij niet!was gibt es im Kino? • wat draait er in de bioscoop?es gibt • er is, er zijn, er bestaat, er bestaanhier gibt es nur Briefmarken • hier zijn alleen postzegels verkrijgbaares gab kein Entkommen • er was geen ontkomen aanes wird Regen geben • we krijgen regenes wird ein Unglück geben • daar komen ongelukken vanwas gibts? • wat is er?was gibt es zu essen? • wat krijgen we te eten?〈 informeel〉 was es nicht alles gibt! • wat er (toch) niet allemaal mogelijk is!〈 informeel〉 gibt es dich auch noch? • leef jij ook nog?〈 informeel〉 da gibts nichts! • (a) daar is niets aan te doen!; (b) vast en zeker! • (c) zonder pardon!; (d) geen sprake van!so was gibts • dat komt wel (eens) voorgibts denn so was! • heb je van je leven!〈 informeel〉 gleich gibts was! • dadelijk zwaait er wat!das gibt es nicht! • dat bestaat, kan niet!
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Utenhove — (Uutenhove, uiten Hove, uyt den Hove, auch übersetzt ex Curia, du Jardin, du Gardin u. ä.) ist der Name folgender Personen: Willem van Utenhove oder Willem de Matoc (Mitte des 13. Jh.), flämischer Dichter, Verfasser einer niederländischen… … Deutsch Wikipedia
äußern — Vsw std. stil. (11. Jh., Form 14. Jh.) Stammwort. Zu aus und außer werden seit spätalthochdeutscher Zeit Verben gebildet; frühest bezeugt ist ahd. ūzōn verwerfen , refl. + Gen. verzichten auf , also im Grunde nach außen tun . In… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache