-
1 aanhalig
tendre -
2 hand
♦voorbeelden:op handen en voeten lopen, kruipen • marcher à quatre pattesin andere handen komen • changer de mainaan de beterende hand zijn • être en voie de guérisoneen gelukkige hand van gooien hebben • avoir la main chanceuseeen gemakkelijke hand van uitgeven hebben • dépenser sans compterdie zaak is in goede handen • cette affaire est en bonnes mainsgouden handen hebben • avoir des doigts de féemet harde hand opvoeden • élever à la dure(iemand) de helpende hand bieden • tendre une main secourable (à qn.)bevelen van hoger hand • ordres qui viennent d'en hautvan hoger hand is besloten dat • les autorités ont décidé que〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • mettre la dernière main à qc.niet met lege handen komen • ne pas arriver les mains vides〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • faire qc. par-dessus la jambemet losse handen rijden • rouler sans les mainsiemand de reddende hand toesteken • tendre la perche à qn.de sterke hand • (les agents de) la force publiquede politiek van de toegestoken hand • la politique de la main tenduemet vaste hand • d'une main assuréemet vaste, krachtige hand regeren • gouverner avec poignein vertrouwde handen zijn • être entre bonnes mainsde vlakke hand • la paumedat kost handen vol geld • ça coûte une (petite) fortunein vreemde handen overgaan • passer en d'autres mainsde handen vrij hebben • avoir les coudées franches〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • donner carte blanche à qn.aan de winnende hand zijn • être en train de gagner〈 figuurlijk〉 de handen van iemand aftrekken • abandonner qn. à son sort〈 figuurlijk〉 de handen van iets aftrekken • se détourner de qc.〈 figuurlijk〉 iemand de handen binden • lier les mains à qn.iemand de hand drukken, geven, schudden • donner une poignée de main à qn.iemand de hand op iets geven • donner sa parole à qn.zij kunnen elkaar de hand geven • ils peuvent se donner la main〈 figuurlijk〉 de hand in iets hebben • être mêlé à qc.〈 figuurlijk〉 de hand aan iets houden • observer (scrupuleusement) qc.de hand op iets, iemand leggen • mettre la main sur qc., qn.de hand lezen • lire (dans) les lignes de la mainde hand met iets lichten • 〈 't niet zo nauw nemen〉 prendre qc. à la légère; 〈 zich ervan afmaken〉 bâcler qc.hij heeft de handen los aan zijn lijf zitten • il n'a pas les bras gourds〈 figuurlijk〉 zijn hand niet voor iets omdraaien ↓ faire qc. les doigts dans le nez〈 figuurlijk〉 de hand(en) tegen iemand opheffen • lever la main contre qn.iemand de hand reiken, toesteken • tendre la main à qn.; 〈 helpen〉 donner un coup de main à qn.de hand aan de ploeg, aan het werk slaan • se mettre à l'ouvragezijn handen niet thuis kunnen houden • 〈 slaan〉 avoir la main leste; 〈 betasten〉 avoir la main baladeuse; 〈 stelen〉 laisser traîner ses mains partout〈 figuurlijk〉 iemand de handen vullen • graisser la patte à qn.〈 figuurlijk〉 iemands handen zalven • graisser la patte à qn.mijn hand erop! • c'est promis!handen omhoog! • haut les mains!streng de hand houden aan de voorschriften • être à cheval sur le règlementhanden thuis! • bas les pattes!〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • suggérer qc. à qn.hand aan (in) hand gaan • marcher la main dans la main〈 figuurlijk〉 iets achter de hand hebben • avoir qc. en réserve〈 figuurlijk〉 iets bij de hand nemen • entreprendre qc.〈 figuurlijk〉 iets bij de hand hebben • avoir qc. à portée de la mainin de handen klappen • battre des mainsin handen vallen van de politie • tomber aux mains de la policegoed, gemakkelijk in de hand liggen • être maniablezijn toekomst is in mijn handen • son avenir est entre mes mainsiemand iets in handen spelen • faire passer discrètement qc. à qn.iets met het bewijs in handen aantonen • démontrer qc. preuves en main〈 figuurlijk〉 iemand in handen vallen • tomber entre les mains de qn.〈 figuurlijk〉 iemand iets in handen geven • confier qc. à qn.hij wil met de hand aan de hemel reiken • il veut décrocher la lunemet de handen werken • travailler de ses mains〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • déclarer qc. la main sur le coeurmet de hand genaaid • cousu (à la) mainzich met hand en tand verzetten • se défendre comme un lion〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand stellen • manipuler qn.〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • mettre qn. dans sa pocheiets om handen hebben • avoir qc. à faire〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • travailler à qc.〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • passer un savon à qn.op (met) de hand wassen • laver à la mainde hand op de knip houden • être près de ses soushand over hand toenemen • aller en augmentantiemand iets ter hand stellen • remettre qc. à qn. (en mains propres)iemand het werk uit de handen nemen • décharger qn. d'un travailer komt niets uit zijn handen • il n'arrive à rien (de bon)uit de hand eten • 〈letterlijk; m.b.t. dieren〉 accepter la nourriture dans la main de qn.; 〈 figuurlijk〉 manger dans la mainuit de eerste hand • de première mainvlug van de hand gaan • se vendre comme des petits painsiets van de hand doen • écouler qc.van hand tot hand gaan • passer de main en maingeen hand voor iemand, iets uitsteken • ne pas lever le petit doigt pour aider qn., faire qc.hij heeft er geen hand naar uitgestoken • il n'y a pas touchéhet zijn twee handen op één buik • ils s'entendent comme larrons en foire¶ wat is er daar aan de hand? • qu'est-ce qui se passe?alsof er niets aan de hand was • comme si de rien n'étaitiets in de hand werken • aider à qc.dat werkt misdaad in de hand • c'est une incitation au crimeiemand op zijn hand krijgen • mettre qn. de son côtéop iemands hand zijn • être du côté de qn.op handen zijn • être imminentvan de hand in de tand leven • vivre au jour le joureen voorstel van de hand wijzen • repousser une propositionbeschuldigingen van de hand wijzen • rejeter des accusationseen uitnodiging van de hand wijzen • décliner une invitation→ link=vogel vogel -
3 mals
♦voorbeelden:het iemand lang niet mals zeggen • ne pas prendre de gants -
4 uitstrekken
♦voorbeelden:zijn macht verder uitstrekken • étendre son pouvoirzich op de grond uitstrekken • s'allonger par terrede armen naar iets uitstrekken • tendre les bras vers qc.II 〈wederkerend werkwoord; zich uitstrekken〉♦voorbeelden:1 deze wouden strekken zich uit tot … • ces forêts s'étendent jusqu'à … -
5 de oren spitsen
de oren spitsen————————de oren spitsen -
6 spannen
1 [algemeen] tendre2 [m.b.t. geweer, fototoestel] armer♦voorbeelden:er heerste een gespannen sfeer • l'atmosphère était tenduegespannen spieren • muscles contractéseen gespannen verhouding • des rapports tendushet spannen • la tension1 [nauw sluiten] coller♦voorbeelden:1 [spannend zijn] être (tout) juste♦voorbeelden:1 het zal erom spannen of het lukt • si ça marche, ce sera justehet zal erom spannen wie er wint • le vainqueur l'emportera de justesse -
7 spitsen
♦voorbeelden:zijn verstand spitsen (op iets) • tendre l'esprit (vers qc.) -
8 voorhouden
-
9 voorspannen
-
10 week
week1〈de〉♦voorbeelden:volgende week • la semaine prochainewe gaan een weekje weg • nous partons pour une petite semainenog maar een weekje wachten! • plus qu'une petite semaine à attendre!week in, week uit • de semaine en semainein, door de week • en semaineom de (andere) week • une semaine sur deuxper week verdienen • être payé à la semainede was in de week zetten • mettre le linge à tremper————————week21 [niet stevig; zonder weerstandsvermogen] mou/mol/molle2 [teerhartig] tendre♦voorbeelden:een week gestel • une constitution délicateiets week maken • (r)amollir qc. -
11 zacht
2 [niet hard] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 mou/mol/molle ⇒ 〈m.b.t. voedsel〉 tendre ⇒ 〈 leer〉 souple 〈 bijwoord〉 mollement♦voorbeelden:een zachte huid • une peau douceeen zachte landing • un atterrissage en douceurmet zachte stem • à voix bassemet zachte woorden • doucementiemand zacht behandelen • traiter qn. avec douceurslaap zacht • dors bienzachter (gaan) spreken • baisser la voixde radio zachter zetten • baisser la radioop zijn zachtst gezegd, genomen, uitgedrukt • le moins qu'on puisse en dire→ link=prijs prijseen zacht metaal • un métal douxzacht potlood • crayon gras -
12 zijn verstand spitsen (op iets)
zijn verstand spitsen (op iets)tendre l'esprit (vers qc.)————————zijn verstand spitsen (op iets)tendre l'esprit (vers qc.)Deens-Russisch woordenboek > zijn verstand spitsen (op iets)
-
13 aantrekken
-
14 gevoelvol
bnsenti, tendre -
15 mals
-
16 neigen
-
17 ophouden
-
18 overspannen
-
19 reiken
-
20 spannen
См. также в других словарях:
tendre — 1. (tan dr ) adj. 1° Qui peut être facilement coupé, divisé. Du bois tendre. Une pierre tendre. Le plomb et l étain sont des métaux tendres. • Une certaine plante [d Irlande] dont la tige est tendre, et presque aussi douce, dit on, que celle… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
tendre — Tendre, ou estendre, Tendere, Contendere, Intendere. Tendre au devant, Praepandere, Obtendere, Praetendere. Tendre sa main au devant et taster, Praetentare. Tendre le voile au devant, Obducere velum. Tendre son giron, Expandere sinum. Le tout… … Thresor de la langue françoyse
Tendre — Ten dre, n. [F.] Tender feeling or fondness; affection. You poor friendless creatures are always having some foolish tendre. Thackeray. [Webster 1913 Suppl.] … The Collaborative International Dictionary of English
Tendre — (fr., spr. Tangd r), 1) zart, zärtlich; 2) weich, mild, sanft, lieblich; 3) mürbe. Davon Tendresse, Zärtlichkeit, zärtliche Zuneigung … Pierer's Universal-Lexikon
Tendre — (franz., spr. tangdr ), zart, empfindlich; als Substantiv soviel wie Vorliebe, zärtliche Schwäche für etwas; Tendresse, Zärtlichkeit, zärtliche Zuneigung … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Tendre — (tangdr), frz., zart, zärtlich; tendresse, Zärtlichkeit … Herders Conversations-Lexikon
tendre — 1. tendre [ tɑ̃dr ] v. tr. <conjug. : 41> • 980; lat. tendere I ♦ V. tr. 1 ♦ Soumettre (une chose souple ou élastique) à une tension, une traction et la rendre droite. ⇒ bander, raidir. Tendre une chaîne, un élastique. Tendre un arc. Tendre … Encyclopédie Universelle
tendre — I. TENDRE. adj. de tout genre. Qui est facile à couper, à penetrer par le fer, ou par quelque autre chose de semblable, Il est opposé à Dur. Du bois extremément tendre. le sapin, le saule, & le peuplier sont bois tendres. bastir de pierres… … Dictionnaire de l'Académie française
TENDRE — adj. des deux genres Qui peut être aisément coupé, divisé : il est opposé à Dur. Du bois extrêmement tendre. Le sapin, le saule et le peuplier sont des bois tendres. Bâtir de pierres tendres, avec des pierres tendres. Parmi les pierres précieuses … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
TENDRE — adj. des deux genres Qui peut être aisément entamé; il est opposé à Dur. Du bois extrêmement tendre. Le sapin, le saule et le peuplier sont des bois tendres. Bâtir avec des pierres tendres. Parmi les pierres précieuses, il y en a de tendres et de … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
TENDRE — v. a. ( Je tends, tu tends, il tend ; nous tendons, vous tendez, ils tendent. Je tendais. J ai tendu. Je tendis. Je tendrai. Je tendrais. Tends. Que je tende. Que je tendisse. Tendant. ) Tirer et bander quelque chose, comme une corde, un arc, etc … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)