-
1 filer
filer [fielee]1 langzaam weglopen ⇒ wegvloeien, uitlopen 〈 kaas〉 ⇒ te hoog opschieten 〈 struiken〉 ⇒ walmen 〈 kaars〉♦voorbeelden:l'argent lui file entre les mains • hij heeft een gat in z'n handII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 schaduwen ⇒ heimelijk volgen, de gangen nagaan van♦voorbeelden:v2) walmen [kaars]3) snel gaan4) ladderen [kous]5) spinnen6) afrollen7) schaduwen8) geven -
2 prendre
prendre [prãdr]1 dik, hard worden ⇒ bevriezen, stollen5 lukken ⇒ aanslaan, succes hebben6 afslaan ⇒ richting, weg nemen♦voorbeelden:prendre à travers champs • dwars door de velden gaanprendre sur soi de • op zich nemen om teII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 opvatten ⇒ opnemen, beschouwen4 (aan)nemen ⇒ zich verschaffen, krijgen5 aannemen ⇒ veronderstellen 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:prendre une femme de force • een vrouw verkrachten, aanrandence tissu prend bien la teinture • deze stof kan gemakkelijk geverfd worden〈 informeel〉 ça te prend souvent? • heb je daar vaker last van?〈 informeel〉 qu'est-ce qui te prend? • wat mankeert jou?, wat is er nou ineens met jou aan de hand, ben je nou helemaal?c'est à prendre ou à laisser • graag of nietil y a à prendre et à laisser • niet alles kloptprendre une personne pour une autre • iemand voor iemand anders aanzienpour qui me prenez-vous? • waar ziet u me voor aan?prendre qn. pour un savant • iemand voor een geleerde houdenle prendre de haut • het hoog opnemenprendre en bonne, en mauvaise part • goed, slecht opnemen→ temps〈 spreekwoord〉 tel est pris qui croyait prendre • die een kuil graaft voor een ander valt er zelf inon ne m'y prendra plus! • dat zal me niet meer overkomen!je vous y prends • nu heb ik je (betrapt)bien lui a pris de • hij heeft er goed aan gedaan te2 genomen, gepakt worden♦voorbeelden:s'y prendre bien, mal • het goed, slecht aanpakken, aanleggense prendre d' amitié pour • vriendschap opvatten voorpour qui te prends-tu? • wie denk je wel dat je bent?1. v1) bevriezen, stollen2) vastkoeken4) aangaan [vuur]6) afslaan7) (mee)nemen, grijpen8) opvatten9) kosten10) aannemen2. se prendrev1) bevriezen -
3 rabougri
rabougri [raaboegrie]1 verschrompeld ⇒ klein, niet uitgegroeid♦voorbeelden:adj1) verschrompeld, niet uitgegroeid -
4 taille
taille [taaj]〈v.〉2 maat4 bewerking ⇒ (het) snoeien 〈 van struiken, bomen〉 ⇒ (het) slijpen 〈 van diamanten, potloden〉 ⇒ (het) houwen 〈 van steen〉♦voorbeelden:à la taille de, de la taille de • overeenkomstigun adversaire à sa taille • een tegenstander van hetzelfde formaatde la taille de • zo groot als, van het formaat van 〈 ook figuurlijk〉de taille • flinkêtre de taille à faire qc. • tot iets in staat zijnne pas être de taille • er niet tegen opgewassen zijnpantalon à taille basse • heupbroekêtre bien pris de taille, avoir la taille bien prise, être de taille bien prise • een slanke taille hebbenserré à la taille • ingesnoerd4 taille brute • hardsteen, ruwe steentaille douce • kopergravuref1) lengte, grootte2) maat3) middel, taille4) (het) houwen, slijpen -
5 broussaille
broussaille [broesaaj]〈v., vaak meervoud〉1 struikgewas ⇒ struiken, kreupelhout♦voorbeelden:sourcils en broussaille • borstelige wenkbrauwen -
6 des arbustes rabougris
des arbustes rabougris -
7 des arbustes taillés
des arbustes taillés -
8 sa robe s'est prise dans les ronces
sa robe s'est prise dans les roncesDictionnaire français-néerlandais > sa robe s'est prise dans les ronces
См. также в других словарях:
Biodiversity — Some of the biodiversity of a coral reef … Wikipedia