-
1 ground
adj. grond-, bodem-; vermalen, verbrijzeld--------n. aarde; grond; terrein; ondergrond; gebied; basis--------v. aan de grond houden; funderen; baseren; beargumenteren; aardenground1[ graund]♦voorbeelden:♦voorbeelden:fall to the ground • falen, in duigen vallentouch ground • vaste grond onder de voeten krijgenrun oneself into the ground • zich uitputtenget off the ground • van de grond/op gang komen3 break (new/fresh) ground • nieuw terrein betreden, pionierswerk verrichtencover much ground • een lange afstand afleggen; veel terrein/onderwerpen bestrijkengive/lose ground • terrein verliezen, wijkenhold/keep/stand one's ground • standhouden, voet bij stuk houdenshift one's ground • van argument/mening veranderenfeel the ground • poolshoogte nemenit suits him down to the ground • dat komt hem uitstekend van pasIV 〈 meervoud〉♦voorbeelden:1 a house standing in its own grounds • een huis, geheel door eigen grond omgeven————————ground2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 gronden ⇒ baseren, onderbouwen♦voorbeelden:————————ground3→ grind grind/ -
2 hold one's own
het (alleen) aankunnen; zich handhaven, niet achteruitgaan 〈 van een zieke〉———————— -
3 hold out
doorzetten; iemand helpenhold out1 standhouden ⇒ volhouden, het uithouden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
4 hold up
stoppen,uitstellen; overval,gewapende overval; weigering,uitstellinghold upII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 ophouden ⇒ tegenhouden, vertragen♦voorbeelden:hold up to ridicule/scorn • bespotten -
5 hold/keep/stand one's ground
hold/keep/stand one's groundstandhouden, voet bij stuk houden -
6 honour
n. eer, eerbied, respect, goede reputatie; integriteit, eerlijkheid; beloning, bekroning, gift; privilege; trots, eer--------v. respect betonen; respecteren, waarderen; bekronen; prijzen; accepteren; een belofte standhouden, respect betonen; respecteren, waarderen; belonen, prijzen; accepteren; belofte waarmakenhonour1♦voorbeelden:she's an honour to her parents • zij strekt haar ouders tot eer1 eer ⇒ hulde, aanzien, reputatie♦voorbeelden:debt of honour • ereschulddo honour to someone, do someone honour • iemand eer bewijzenit does him honour, it is to his honour • het strekt hem tot eerdo someone the honour of visiting him/of a visit • iemand met een bezoek vererenhave the honour to/of • de eer hebben omput someone on his honour • iemand vertrouwenin honour of • ter ere vanin honour bound, on one's honour • moreel verplicht(up)on my honour • op mijn erewoord♦voorbeelden:————————honour21 eren ⇒ in ere houden, eer bewijzen♦voorbeelden: -
7 own
adj. van mij (van jou, van haar, etc.); zelf--------v. behoren tot; dank verschuldigd zijn aan; erkennen; bezittenown1[ oon] 〈bijvoeglijk naamwoord; voornaamwoord〉1 eigen ⇒ van … zelf, eigen bezit/familie♦voorbeelden:mind one's own business • zich met zijn eigen zaken bemoeienthey ate of their own cooking • zij aten uit hun eigen keukenleave someone to his/her own devices/resources • iemand aan zijn lot overlatenan own goal • een doelpunt in eigen doelput/set one's own house in order • orde op zaken stellentake the law into one's own hands • het recht in eigen handen nemen, voor eigen rechter spelentake matters into one's own hands • de zaak zelf onder handen nemenlet someone stew in his own juice • iemand in zijn eigen vet/sop gaar laten kokenbe one's own man/master • zijn eigen heer en meester/onafhankelijk zijnthe truth for its own sake • de waarheid op zich(zelf)my time is my own • ik heb de tijd aan mezelffor one's own use • voor eigen gebruiknot have a moment/minute/second to call one's own • geen moment voor zichzelf hebbenhe finally came into his own • eindelijk kreeg hij wat hem toekwamit has a value all its own • het heeft een heel bijzondere waardemay I have it for my own? • mag ik het echt hebben?/houden?he has a computer of his own • hij heeft zijn eigen computerfor reasons of his own • om persoonlijke redenenhave a way of his own • zo zijn eigen manier van doen hebbenmy own self • ikzelf, ik persoonlijkin his own (good) time • wanneer het hem zo uitkomt/uitkwam→ come into come into/————————own2♦voorbeelden:he owned to having said that • hij gaf toe dat hij dat gezegd hadII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
8 persist
v. hardnekkig volharden; volharden; verder gaan, door gaan[ pəsist]1 volharden ⇒ (hardnekkig) doorzetten, (koppig) volhouden2 (blijven) duren ⇒ voortduren, standhouden♦voorbeelden:1 persist in/with • (koppig) volharden in/bij, (hardnekkig) doorgaan met -
9 stand up
opstaanstand up♦voorbeelden:stand up for • opkomen voorit stood up to the years • het heeft al die jaren goed doorstaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
10 strength of materials
sterkte van materialen (het standhouden van materialen onder verschillende omgevingsomstandigheden)
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский