Перевод: с английского на все языки

со всех языков на английский

Со всех языков на:
Английский
С английского на:
Все языки
Африкаанс
Нидерландский

redenering

Толкование Перевод

1 reasoning

n. redenering, gedachte

reasoning

[ rie:zning]

1 redenering ⇒ redenatie, manier van redeneren

2 redenering ⇒ gebruik van rede

English-Dutch dictionary > reasoning
2 ratiocination

n. redenering

ratiocination

[ rætie▪ossinneesjn]

1 redenering

English-Dutch dictionary > ratiocination
3 reason

n. reden; wijsheid
--------
v. denken; beredeneren; beargumenteren

reason¹

[ rie:zn] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 reden ⇒ beweegreden, oorzaak

2 rede ⇒ verstand

3 redelijkheid ⇒ gezond verstand

♦voorbeelden:

1   〈 informeel〉 or I'll want to know the reason why • anders zwaait er wat

     by reason of • wegens

     with (good) reason • terecht

2   lose one's reason • zijn verstand verliezen

3   bring someone to reason, make someone hear/listen to/see reason • iemand tot rede brengen

     it stands to reason that • het spreekt vanzelf dat

     demands past/beyond all reason • onredelijke eisen

     anything (with)in reason • alles wat redelijk/mogelijk is

————————

reason²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 redeneren ⇒ logisch denken

2 〈+with〉 redeneren (met) ⇒ argumenteren (met)

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 door redenering afleiden ⇒ beredeneren, veronderstellen

2 door redenering overtuigen ⇒ ompraten

♦voorbeelden:

1   〈 informeel〉 ours is not to reason why • wij moeten maar gehoorzamen

     reason something out • iets beargumenteren/uitdenken

2   reason someone into participation • iemand overreden mee te doen

     reason someone out of a plan • iemand een plan uit het hoofd praten

English-Dutch dictionary > reason
4 sorites

n. kettingredenering, argument dat een aantal vooronderstellingen bevat zodanig in elkaar gezet dat redenering van elke vooronderstelling in de volgende redenering past

English-Dutch dictionary > sorites
5 argument

n. debat., discussie; bewering, argument; (in computers) argument, parameter die wordt meegegeven aan een bepaalde funktie of programma

argument

[ a:gjoemənt]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 argument ⇒ bewijs(grond)

2 ruzie ⇒ onenigheid, woordenwisseling

3 hoofdinhoud ⇒ korte inhoud 〈 van boek〉

4 onderwerp ⇒ thema 〈 van gedicht, roman〉

5 〈 wiskunde〉 argument

♦voorbeelden:

1   a strong argument for/against • een sterk argument voor/tegen

¶ ram the argument home • een argument sterk benadrukken/doordrijven

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 bewijsvoering ⇒ betoog, redenering

2 discussie ⇒ gedachtewisseling

♦voorbeelden:

1   let us, for the sake of argument, suppose … • stel nu eens (het hypothetische geval) dat …

2   this is a matter for argument • hiervoor kan men van mening verschillen

English-Dutch dictionary > argument
6 dialectic

adj. van dialect
--------
n. dialectisch (wijsgerige redenering; philosofische leer die beweert dat de realiteit constant veranderd en de superioriteit van matriaal op het spiritueel)

dialectic¹

[ dajjəlektik] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 dialectiek

————————

dialectic²

, 〈in betekenis 1 ook〉 dialectical [ dajjəlektikl] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 dialectisch

2 spitsvondig

3 in/met betrekking tot dialect(en)

♦voorbeelden:

1 dialectic materialism • dialectisch materialisme 〈 marxistische wereldbeschouwing〉

English-Dutch dictionary > dialectic
7 fine

adj. mooi; (haar)fijn; mager, smal; verkozen; uitstekend; scherp; gepolijst; delicatesse; puur; elegant
--------
adv. tot het dunne af; mooi, goed; uitstekend
--------
n. (geld)boete
--------
v. boete geven; verfijnen, dunner maken

fine¹

[ fajn] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 (geld)boete

————————

fine²

I 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 fijn ⇒ dun, scherp

2 〈 ook ironisch〉 voortreffelijk ⇒ fijn, goed, mooi

3 delicaat ⇒ fijn, goed

♦voorbeelden:

1   the fine print • de kleine lettertjes 〈 ook pejoratief〉

2   〈 in verhaal〉 one fine day • op een goede/mooie dag

     〈 ironisch〉 a fine excuse • een mooi excuus

     〈 ironisch〉 a fine friend you are! • (een) mooie vriend ben jij!

     〈 ironisch〉 in a fine state • in een vreselijke toestand

     〈 spreekwoord〉 fine feathers make fine birds • kleren maken de man

     fine and dandy • alles goed en wel, prima

     that's all very fine • allemaal goed en wel

     fine with me • mij goed/best

3   fine workmanship • goed/technisch geraffineerd vakmanschap

¶ fine arts • beeldende kunst(en)

     one of these fine days • vandaag of morgen

     a fine gentleman/lady • een hele meneer/mevrouw

     not to put too fine a point/an edge on it • zonder er doekjes om te winden

     come to/reach a fine pass • in een lastig parket raken

     the fine points of the argument • de subtiele punten van de redenering

     fine silver • zilver van hoog gehalte

II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉〈 informeel〉

1 in orde ⇒ gezond

♦voorbeelden:

1   I'm fine, thanks • met mij gaat het goed, dank je

————————

fine³

〈 werkwoord〉

1 beboeten

♦voorbeelden:

1   be fined £10 for smoking • £10 boete krijgen wegens roken

¶ fine down • verfijnen, (r)affineren; verminderen

————————

fine⁴

〈 bijwoord〉〈 informeel〉

1 fijn ⇒ goed, in orde

2 fijn ⇒ dun

♦voorbeelden:

1   it works fine • het werkt goed

     it suits me fine • ik vind het prima

2   cut up onions fine • uien fijn/klein snipperen

¶ you are cutting it fine if you want to catch your train • dat wordt erg krap als je die trein wil halen

English-Dutch dictionary > fine
8 ground

adj. grond-, bodem-; vermalen, verbrijzeld
--------
n. aarde; grond; terrein; ondergrond; gebied; basis
--------
v. aan de grond houden; funderen; baseren; beargumenteren; aarden

ground¹

[ graund]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 terrein 〈 voornamelijk in samenstellingen〉

2 grond ⇒ reden, basis 〈 van handeling, redenering〉

3 grondlaag ⇒ ondergrond

4 〈 Brits-Engels〉 vloer

♦voorbeelden:

2   on religious grounds • uit godsdienstige overwegingen

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉〈Amerikaans-Engels; elektriciteit〉

1 aarde ⇒ aardleiding

III 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 〈 vaak the〉 grond ⇒ aarde, bodem 〈 ook figuurlijk〉

2 zeebodem ⇒ rivierbodem

3 gebied 〈 voornamelijk figuurlijk〉 ⇒ grondgebied, afstand

♦voorbeelden:

1   bring something to the ground • iets te gronde richten

     fall to the ground • falen, in duigen vallen

     go to ground • zich in een hol verschuilen 〈 van dier〉; onderduiken 〈 van persoon〉

     touch ground • vaste grond onder de voeten krijgen

     run oneself into the ground • zich uitputten

     get off the ground • van de grond/op gang komen

2   run to ground • aan de grond raken 〈 van schip〉

3   break (new/fresh) ground • nieuw terrein betreden, pionierswerk verrichten

     cover much ground • een lange afstand afleggen; veel terrein/onderwerpen bestrijken

     gain/make ground • veld winnen; erop vooruit gaan

     give/lose ground • terrein verliezen, wijken

     hold/keep/stand one's ground • standhouden, voet bij stuk houden

     shift one's ground • van argument/mening veranderen

¶ cut the ground from under someone's feet • iemand het gras voor de voeten wegmaaien

     feel the ground • poolshoogte nemen

     it suits him down to the ground • dat komt hem uitstekend van pas

→ common common/, familiar familiar/, firm firm/, fresh fresh/, solid solid/

IV 〈 meervoud〉

1 gronden ⇒ domein, park 〈 rondom gebouw〉

2 bezinksel ⇒ koffiedik

♦voorbeelden:

1   a house standing in its own grounds • een huis, geheel door eigen grond omgeven

————————

ground²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 op de grond terecht komen ⇒ de grond raken

2 〈 scheepvaart〉 aan de grond lopen ⇒ stranden

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 gronden ⇒ baseren, onderbouwen

2 〈 voornamelijk passief〉 onderleggen ⇒ voorbereiden, toerusten

3 aan de grond houden 〈 vliegtuig, vliegenier〉

4 laten stranden 〈 schip〉

5 〈Amerikaans-Engels; elektriciteit〉 aarden ⇒ van een aardleiding voorzien

♦voorbeelden:

2   be well grounded in Latin • een goede kennis van het Latijn hebben

3   the planes have been grounded by the fog • de vliegtuigen moeten door mist aan de grond blijven

————————

ground³

〈 verleden tijd en voltooid deelwoord〉

→ grind grind/

English-Dutch dictionary > ground
9 sophism

n. drogrede, sofisme, verkeerde redenering, bedrieglijk-spitsvondige bewering

sophism

[ soffizm]

1 sofisme ⇒ drogreden

English-Dutch dictionary > sophism
10 sophistry

n. sofisme, bedrieglijke redenering; spitsvondigheid

sophistry

[ soffistrie] 〈meervoud: sophistries〉

1 sofisterij ⇒ spitsvondigheid

2 sofisme

English-Dutch dictionary > sophistry
11 the fine points of the argument

the fine points of the argument

de subtiele punten van de redenering

English-Dutch dictionary > the fine points of the argument
12 deductive reasoning

deductieve redenering

English-Dutch dictionary > deductive reasoning
13 ratiocinative

adj. Van redenering

English-Dutch dictionary > ratiocinative
14 evidential reasoning

bewijskrachtige redenering

English-Dutch technical dictionary > evidential reasoning
15 prospective reasoning

op de toekomst gerichte redenering

English-Dutch technical dictionary > prospective reasoning
16 argument

dispuut, debat, redenering

English-Afrikaans dictionary > argument

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

redenering

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

redenering

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: