-
1 set an edge to
slijpen -
2 point
n. punt (ook in computers); scherpe punt; essentie; bedoeling; zaak; (in computers) punt, een maat die gebruikt wordt bij het bepalen van de omvang van lettertypes--------v. aanwijzen; opmerken; slijpen; richtenpoint16 zin ⇒ bedoeling, effect♦voorbeelden:2 win/be beaten/lose on points • op punten winnen/verliezenscore a point/points off/over someone • het van iemand winnen 〈 in woordenstrijd〉; iemand van repliek dienento sail round the point • om de kaap varenat the point of a gun/at gun point • onder bedreiging van een geweerpoint of order • punt van orde, opmerking met betrekking tot de gang van zakenthe main point • de hoofdzaaklabour a point • in details tredenpursue the point • er verder op ingaanat all points • in alle opzichten8 point of departure • punt/tijdstip van vertrekthe point of the joke • de clou van de grappoint of view • gezichtspunt, standpuntwhen it came to the point • toen puntje bij paaltje kwamcome/get to the point • ter zake komenyou have a point there • daar heb je gelijk inI always make a point of being in time • ik zorg er altijd voor op tijd te zijnI take your point, point taken • ik begrijp wat je bedoeltat the point of death • op het randje van de doodthat's beside the point • dat heeft er niets mee te makenoff/away from the point • niet ter zake, niet relevanton the point of • op het punt vanthat's (not) to the point • dat is (ir)relevantup to a (certain) point • tot op zekere hoogte¶ in point of fact • in feite/werkelijkheid; bovendien, zelfscome to/make a point • 〈 van jachthond〉aangeven, (muurvast) staan 〈 bij schuilplaats van opgejaagd wild〉→ fine fine/————————point2♦voorbeelden:2 point to something • ergens naar wijzen, iets suggereren, iets bewijzenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in een punt maken ⇒ scherp/spits maken♦voorbeelden:2 〈 figuurlijk〉 point a finger (of scorn) at someone • iemand in het openbaar beschuldigen/aanvallenpoint out a mistake • een fout aanwijzen/onder de aandacht brengen→ point out point out/ -
3 sharpen
-
4 whet
n. prikkel (eetlust); borreltje; aanslijping; aanwakkering--------v. slijpen, scherpen; prikkelen (eetlust)1 wetten ⇒ slijpen, (aan)scherpen -
5 grinding
adj. onderdrukt; van onderdrukking; van malen; van slijpen--------n. slijpen van-; fijnstampen van-; malen van- -
6 cut
adj. gesneden; verkorting, gedeelte; in prijs verlaagd--------n. snee; snijwond; gedeelte; dracht (van kleding)--------v. snijden; verkorten; verlagen; knippencut1[ kut] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 benaming voor〉slag/snee met scherp voorwerp ⇒ (mes)sne(d)e, keep, insnijding, snijwond; hak, houw; striem, (zweep)slag5 coupure ⇒ weglating, in/verkorting8 〈 benaming voor〉in/doorsnijding ⇒ geul, kloof, kanaal, doorgraving; kortere weg♦voorbeelden:cut and thrust • (woorden)steekspel, vinnig debat————————cut21 〈 benaming voor〉scheid/bewerkbaar zijn met scherp voorwerp ⇒ (zich laten) snijden/knippen/maaien, te snijden/knippen/hakken/maaien zijn2 〈 benaming voor〉een inkeping/scheiding maken ⇒ snijden; knippen; hakken, kappen, kerven; maaien4 rennen7 〈 informeel〉een plaat maken/opnemen♦voorbeelden:1 the butter/grass cuts easily • de boter/het gras snijdt/maait gemakkelijk→ cut across cut across/, cut at cut at/, cut down cut down/, cut down on cut down on/, cut in cut in/, cut into cut into/, cut out cut out/, cut through cut through/, cut up cut up/♦voorbeelden:→ cut back cut back/1 snijden in ⇒ verwonden; stuksnijden2 〈 benaming voor〉 scheiden door middel van scherp voorwerp ⇒ (af/door/los/weg)snijden/knippen/hakken; (om)hakken/kappen/zagen3 〈 benaming voor〉 maken met scherp voorwerp ⇒ kerven; slijpen; (bij)snijden/knippen/hakken; boren; graveren; snijden 〈 grammofoonplaat〉; 〈 bij uitbreiding〉 opnemen, maken 〈 grammofoonplaat〉5 〈 benaming voor〉 inkorten ⇒ snijden (in), couperen 〈 boek, film e.d.〉; afsnijden 〈 route, hoek〉; besnoeien (op), inkrimpen, bezuinigen6 〈 benaming voor〉 stopzetten ⇒ ophouden met; afsluiten, afsnijden 〈 water, energie〉; uitschakelen, afzetten9 negeren ⇒ veronachtzamen, s laten liggen♦voorbeelden:cut the tape • het lint doorknippencut free • lossnijden/kappen/hakken; bevrijdencut someone loose • iemand lossnijden/losmakencut open • openhalen/rijtencut away • wegsnijden/hakken/knippen; snoeiencut in half/two • doormidden/in tweeën snijden/knippen/hakkencut into halves/thirds/pieces • doormidden/in drieën/in stukken snijden/knippen/hakkencut a way through the jungle • zich een weg banen door de jungle3 cut a record • een plaat maken/opnemencut one's initials into something • zijn initialen ergens in kervenmy wage was cut • mijn loon is verlaagd9 cut someone dead/cold • iemand niet zien staan, iemand straal negeren -
7 edge
verhoogde standaard van draadloze communicatie (volgende stap vooruit van GSM)EDGE (Enhanced Data Rates for Global Evolution)edge1[ edzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 rand ⇒ boord, oever, grens♦voorbeelden:she gave me the rough/sharp edge of her tongue • zij sprak mij bits toeput an edge on • slijpentake the edge off • het ergste wegnemenbe on edge • gespannen/prikkelbaar zijn→ fine fine/————————edge21 (langzaam/voorzichtig) bewegen♦voorbeelden:edge up • dichterbij schuivenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 omranden ⇒ omboorden, omzomen♦voorbeelden:she edged herself to the front • zij drong ongemerkt naar vorenthe dog edged me off the seat • de hond duwde mij van de bank af→ edge out edge out/ -
8 facet
n. facet, kant; oppervlak--------v. scherp maken, randen maken, slijpen[ fæsit] -
9 grind
n. zwaar werk; erosie; het vermalen--------v. ploeteren; knarsen, schuren; verbrijzelen, vermalengrind1[ grajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 geknars ⇒ schurend/knarsend geluid♦voorbeelden:be on the grind • ingespannen bezig zijn————————grind2♦voorbeelden:1 knarsen ⇒ schuren, krassen♦voorbeelden:3 slijpen♦voorbeelden:grinding poverty • schrijnende armoedepeople ground down by taxes/tyranny • mensen verpletterd onder de belastingdruk/onderdrukt door tirannie -
10 hone
n. wetsteen--------v. aanzetten; polijstenhone1[ hoon] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————hone2〈 werkwoord〉 -
11 point a pencil
-
12 put an edge on
-
13 strop
n. scheerriem--------v. slijpen met scheerriemstrop1[ strop] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————strop2〈werkwoord; stropped〉 -
14 grind down a knife
een mes slijpen -
15 set a saw
een zaag slijpen, een zaag scherp maken -
16 sharpening
n. slijpen -
17 centreless grinding
centerloos slijpen -
18 easy to grind
gemakkelijk te slijpen -
19 electro-grinding
elektrolytisch slijpen -
20 electrolytic grinding
elektrolytisch slijpen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
scherp slijpen — srapu … Woordenlijst Sranan
Christiaan Huygens — Born 14 April 1629 … Wikipedia
Germanic strong verb — In the Germanic languages, a strong verb is one which marks its past tense by means of ablaut. In English, these are verbs like sing, sang, sung. The term strong verb is a translation of German starkes Verb , which was coined by the linguist… … Wikipedia
schleifen — schleifen1 Vst. schärfen std. (8. Jh.), mhd. slīfen, ahd. slīfan, mndd. slipen, mndl. slipen Stammwort. Vermutlich zu den Wörtern auf einer Grundlage (ig.) * slei gleiten ( reiben usw. ). Vgl. besonders gr. olibrón schlüpfrig (Glossenwort). Nomen … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
schleifen — 1schleifen »schärfen«: Das nur im Dt. und Niederl. bezeugte starke Verb mhd. slīfen, ahd. slīfan, mnd. slīpen, niederl. slijpen hat die Grundbedeutung »gleiten, glitschen«, die sich im Spätahd. zu »glätten, schärfen« (durch Gleitenlassen auf dem… … Das Herkunftswörterbuch
Schleifer — 1schleifen »schärfen«: Das nur im Dt. und Niederl. bezeugte starke Verb mhd. slīfen, ahd. slīfan, mnd. slīpen, niederl. slijpen hat die Grundbedeutung »gleiten, glitschen«, die sich im Spätahd. zu »glätten, schärfen« (durch Gleitenlassen auf dem… … Das Herkunftswörterbuch
Diamant — 1. Der Demant ist ein theurer Stein, aber Funken gibt er nicht. – Sprichwörtergarten, 82. Dän.: Demanten er blandt ædelstene som guldet blandt metallerne. (Prov. dan., 108.) 2. Die Diamanten haben ihren Preis, aber der gute Rath hat keinen. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Pfannkuchen — (s. ⇨ Pfanntätsch). 1. Dat de Pankauken rund ist, süt me am Rande. (Sauerland.) 2. De gebacke Foankich fläge nit än der Laft eräm. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 459b. 3. De sick vör n Pannkôken utgift, wart dervor upfreten. (S. ⇨ Hund 1280… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wasser — 1. Alle kleinen Wasser laufen in die grossen. – Simrock, 11227; Körte, 6528; Braun, I, 4928. »Die kleinen Wasser allgemein laufen in die grossen hinein.« Die Russen: Das Wasser, was die Ladoga der Newa gibt, gibt die Newa dem Finnischen Meerbusen … Deutsches Sprichwörter-Lexikon