-
1 treffen
treffen♦voorbeelden:ins Tor treffen • scorengetroffen! • raak!; 〈 figuurlijk vooral〉juist!, goed (zo)!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 nemen, treffen ⇒ maken, doen, tot stand brengen♦voorbeelden:eine Wahl treffen • een keuze doen, makeneine Feststellung treffen • vaststellen, tot de vaststelling komenMaßnahmen treffen • maatregelen treffen1 samenkomen ⇒ ontmoeten, treffen, zien2 elkaar ontmoeten, treffen, zien♦voorbeelden:¶ wie es sich so trifft • (a) zoals het toeval wil; (b) als het (toevallig) zo uitkomt, als het zo treft -
2 sich an einem dritten Ort treffen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > sich an einem dritten Ort treffen
-
3 rüsten
rüsten2 zich klaar-, opmaken ⇒ voorbereidingen treffen♦voorbeelden:2 sich zum Aufbruch, Gehen rüsten • zich klaarmaken om te vertrekken, weg te gaan -
4 finden
findenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:zur Musik finden • door de muziek aangetrokken wordenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:ihre Blicke finden sich • hun blikken ontmoeten elkaarjemanden krank finden • iemand ziek aantreffennichts dabei finden, dass … • er niets op tegen hebben dat …etwas findet Beachtung, Berücksichtigung • op iets wordt geletin bestimmte Kreise Eingang finden • tot bepaalde kringen toegang krijgenGefallen an etwas, jemandem finden • behagen in iets, iemand scheppenden Mut zu etwas finden • de moed voor iets kunnen opbrengen♦voorbeelden:es fand sich keiner, der … • er was niemand te vinden die … -
5 schlagen
schlagen3 behoren (tot), vallen (in)♦voorbeelden:um sich schlagen • erop los slaan, om zich heen slaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 einen Bogen schlagen • een bocht, boog makeneine geschlagene Frau • een door het lot geplaagde vrouwden Rekord schlagen • het record brekenSahne, Teig schlagen • (slag)room, deeg kloppendie Saiten schlagen • (op de snaren) tokkelenWurzel schlagen • wortel schietenmit ihrem Mann ist sie geschlagen • met haar man is zij geplaagd, mooi afein Stück Papier um ein Buch schlagen • een boek in een stuk papier wikkelenjemanden vernichtend schlagen • iemand een verpletterende nederlaag toebrengen3 inslaan, (in)gaan♦voorbeelden:1 du hast dich gut geschlagen! • je hebt je goed gehouden!3 er schlug sich zu uns • hij sloot zich bij ons aan, voegde zich bij ons -
6 rühren
rühren♦voorbeelden:3 rühre nicht daran! • laat dat rusten!II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 (ont)roeren ⇒ vertederen, aandoen♦voorbeelden:〈informeel; eufemistisch〉 ein menschliches Rühren verspüren • (a) (nodig) naar het toilet moeten; (b) honger hebben♦voorbeelden:sich nicht vom Fleck rühren • geen voet verzettensich rühren und regen • heel actief zijn〈 leger〉 rührt euch! • op de plaats rust! -
7 arrangieren
arrangieren♦voorbeelden:1 een schikking treffen ⇒ het eens worden, tot een akkoord komen♦voorbeelden: -
8 vergleichen
-
9 Nagel
Nagel〈m.; Nagels, Nägel〉1 nagel, spijker3 verkeersspijker, -punaise♦voorbeelden:〈informeel; figuurlijk〉 etwas an den Nagel hängen • iets aan de kapstok, de wilgen hangen〈informeel; figuurlijk〉 sich 〈 3e naamval〉 etwas unter den Nagel reißen, ritzen • iets verdonkeremanen -
10 Nest
-
11 Ort
Ort1〈m.; Ort(e)s, Orte〉♦voorbeelden:höheren Ortes • bij een hogere instantie〈 boekwezen〉 am angeführten Ort • ter aangehaalde plaatse, t.a.p.am Ort selbst • ter plekkedas hört man jetzt an allen Orten (und Enden) • dat hoor je tegenwoordig overalvor Ort • ter plaatse, ter plekkean Ort und Stelle • ter plaatse————————Ort2〈m.; Ort(e)s, Örter〉 〈 sterrenkunde, wiskunde〉♦voorbeelden:————————Ort3〈o.; Ort(e)s, Örter〉 〈 mijnwezen〉1 kolenfront, front van een galerij♦voorbeelden: -
12 Wahl
〈v.; Wahl, Wahlen〉♦voorbeelden:1 Waren erster, zweiter Wahl • artikelen eerste, tweede keuseine Wahl treffen • een keuze makenin die engere Wahl kommen • nader in aanmerking komenSie haben zwei Stücke zur Wahl, zwei Stücke stehen (Ihnen) zur Wahl • u heeft de keus uit twee stuks2 eine Wahl vornehmen • een verkiezing, stemming houdensich zur Wahl (auf)stellen lassen • zich kandidaat laten stellenzur Wahl gehen • gaan stemmen -
13 bewegen
bewegen12 〈 figuurlijk〉roeren, bewegen ⇒ treffen, ontroeren♦voorbeelden:♦voorbeelden:————————bewegen2 -
14 treiben
treiben♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 sich treiben lassen • zich (willoos) door de stroom laten meevoeren; 〈 ook〉 zich laten gaan〈 figuurlijk〉 wohin werden die Dinge noch treiben? • hoe zullen de zaken zich ontwikkelen?der Saft trieb ins Holz • het sap schoot in het houtdie Hefe treibt • de gist rijstII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doen aan, uitoefenen ⇒ (be)drijven, beoefenen♦voorbeelden:1 einen Kreisel treiben • een tol zwepen, aandrijvendas Wasser treibt das Rad • het water drijft het rad (aan)man muss ihn immer treiben! • je moet steeds achter hem aan zitten!〈 onpersoonlijk werkwoord〉 es treibt mich • ik (ge)voel de behoefte, ik voel me gedrevenwas mag ihn wohl treiben? • wat mag, zou hem toch bezielen?einen Reifen auf ein Fass treiben • een hoepel om een vat slaandie Wut wurde bis zur Siedehitze getrieben • de woede steeg tot het kookpuntetwas durch ein Sieb treiben • iets door een zeef haleneinen Nagel in die Wand treiben • een spijker in de muur drijven, slaandie Preise in die Höhe, nach oben treiben • de prijzen opdrijvendas trieb ihm den Zorn ins Gesicht • hij werd rood van kwaadheid (daardoor)das Vieh ins, zu Tal treiben • het vee naar het dal drijvenDemonstranten von der Straße treiben • demonstranten van de straat af-, verjagen, verdrijvenjemanden zur Arbeit treiben • iemand aan het werk zettenjemanden zur Eile treiben • iemand tot spoed aanzettenjemanden zur Verzweiflung treiben • iemand wanhopig maken2 Gymnastik treiben • (aan) gymnastiek doen, gymmenein Handwerk treiben • een ambacht uitoefenenLuxus treiben • in grote luxe levenSpionage treiben • aan spionage doen, spionerenSport treiben • aan sport doen, sportenein Studium treiben • een studie doen, studerenVorsorge treiben • voorzorgsmaatregelen treffen3 was treibst du den ganzen Tag? • wat doe jij zoal de hele dag?was treibt ihr (denn) hier? • wat voeren, spoken jullie hier uit?so darf, kann er es nicht mehr lange treiben • zo mag, kan hij niet lang meer blijven doorgaanes wüst treiben • woest tekeergaan, (lelijk, danig) huishoudenes schlimm, übel mit jemandem treiben • iemand slecht behandelen〈 informeel〉 es mit allerhand Männern treiben • zich met allerlei mannen afgeven, inlaten
См. также в других словарях:
sich treffen — sich treffen … Deutsch Wörterbuch
(sich) treffen — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • kennen lernen Bsp.: • Sie trafen sich im Konzert. • Schön, Sie kennen gelernt zu haben. • Wir werden sie am Bahnhof abholen. • Ich traf Frau Clyde im Supermarkt. • … Deutsch Wörterbuch
sich treffen mit — sich treffen mit … Deutsch Wörterbuch
treffen — verletzen; beleidigen; kränken; (sich) versammeln; zusammenkommen; begegnen; antreffen; auftreffen; berühren * * * tref|fen [ trɛfn̩], trifft, traf, getroffen: 1. <tr.; … Universal-Lexikon
Treffen — Beisammensein; Zusammenkunft; Zusammentreffen; Begegnung; Versammlung * * * tref|fen [ trɛfn̩], trifft, traf, getroffen: 1. <tr.; hat a) (von einem Geschoss, einem Schuss, Schlag o. Ä.) jmdn., etwas erreichen (und verletzen, beschädigen o. Ä.) … Universal-Lexikon
treffen — 1. das Ziel erreichen, ins Schwarze treffen. 2. begegnen, über den Weg laufen, zusammentreffen; (ugs.): in die Arme laufen. 3. a) antreffen, auffinden, aufstöbern, begegnen, entdecken, erreichen, finden, sehen, stoßen auf, vorfinden; (ugs.):… … Das Wörterbuch der Synonyme
Treffen — 1. das Ziel erreichen, ins Schwarze treffen. 2. begegnen, über den Weg laufen, zusammentreffen; (ugs.): in die Arme laufen. 3. a) antreffen, auffinden, aufstöbern, begegnen, entdecken, erreichen, finden, sehen, stoßen auf, vorfinden; (ugs.):… … Das Wörterbuch der Synonyme
Treffen — Trêffen, verb. irregul. act. ich treffe, du triffst, er trifft; Conj. ich treffe, du treffest u.s.f. Imperf. ich traf; Conj. ich träfe; Mittelw. getroffen; Imperat. triff. Es ist eine unmittelbare Nachahmung eines gewissen Lautes, daher es ehedem … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Treffen am Ossiacher See — Treffen am Ossiacher See … Deutsch Wikipedia
treffen — V. (Grundstufe) jmdm. unerwartet begegnen Beispiele: Ich habe meinen alten Freund im Supermarkt getroffen. Wir trafen uns zufällig in der Straßenbahn. treffen V. (Aufbaustufe) ein bestimmtes Ziel erreichen Beispiele: Der Stein hat ihn am Kopf… … Extremes Deutsch
Treffen auf dem Ochsenfelde — Teil von: Schwedisch Französischer Krieg, Dreißigjähriger Krieg Datum 15. Oktober 1638 Ort Gefecht zwischen Thann … Deutsch Wikipedia