-
1 treffen
treffen♦voorbeelden:ins Tor treffen • scorengetroffen! • raak!; 〈 figuurlijk vooral〉juist!, goed (zo)!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 nemen, treffen ⇒ maken, doen, tot stand brengen♦voorbeelden:eine Wahl treffen • een keuze doen, makeneine Feststellung treffen • vaststellen, tot de vaststelling komenMaßnahmen treffen • maatregelen treffen1 samenkomen ⇒ ontmoeten, treffen, zien2 elkaar ontmoeten, treffen, zien♦voorbeelden:¶ wie es sich so trifft • (a) zoals het toeval wil; (b) als het (toevallig) zo uitkomt, als het zo treft -
2 unterlaufen
unterlaufen1————————unterlaufen2♦voorbeelden:1 mir ist ein Fehler unterlaufen • er is een fout (bij mij) ingeslopen, ik heb een fout gemaaktII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
3 begegnen
begegnen〈sein; met 3e naamval〉1 ontmoeten, tegenkomen2 overkomen, wedervaren3 bejegenen, behandelen4 optreden tegen, het hoofd bieden (aan) ⇒ reageren op -
4 unterkommen
unterkommen〈 sein〉1 een onderkomen vinden ⇒ onderdak vinden, onderkomen♦voorbeelden:1 in einer Pension unterkommen • een pension vinden, onderdak vinden in een pension
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский