-
1 shine
n. schijnsel; glans, schittering; poetsbeurt (schoenen); mooi weer--------v. schijnen; laten schijnen; glimmen; uitben; glanzen; benshine1[ sjajn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 schijn(sel) ⇒ licht, uitstraling♦voorbeelden:¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 take a shine to someone • iemand zomaar/direct aardig vinden————————shine2————————shine31 glanzen ⇒ glimmen, ben♦voorbeelden:1 schijnen ⇒ lichten, gloeien♦voorbeelden: -
2 glare
adj. verblindend of schel licht; gloed; (schitter)glans; schittering; vlammend oog; woeste blik--------n. woeste/boze/dreigende blik; hel/verblindend licht--------v. fel schijnen; verblinden; boos kijkenglare1[ gleə]1 woeste/boze/dreigende blik————————glare21 fel schijnen ⇒ ben, schitteren2 boos kijken ⇒ woest/dreigend kijken♦voorbeelden:2 glare at/upon • woedend/dreigend/boos aankijkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
3 gleam
n. licht-straal; bering, schittering--------v. schijnen, glanzen, schitterengleam1[ glie:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————gleam2〈 werkwoord〉1 (zwak) schijnen ⇒ glanzen, schitteren -
4 glimmer
n. zwak licht/schijnsel, glinstering; straaltje--------v. zwak schijnen, glimmenglimmer1[ glimmə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zwak licht/schijnsel ⇒ glinstering, flikkering♦voorbeelden:2 glimmer of hope • sprankje/zweempje hoopnot a glimmer of understanding • geen flauw benul————————glimmer2〈 werkwoord〉 -
5 irradiate
v. schijnen op, verlichten; bestralen; doen stralen[ irreedie▪eet]1 schijnen op ⇒ ver/belichten♦voorbeelden: -
6 radiate
v. stralen, schijnen; uitstralen[ reedie▪eet]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
7 seem
v. lijken; schijnen; zich voordoen als[ sie:m]1 (toe)schijnen ⇒ lijken, eruitzien♦voorbeelden:he seems certain to lose • het zit er dik in dat hij verliestit seems good to me • het lijkt mij goedhe seems to have done it • het ziet ernaar uit dat hij het gedaan heeftI seem to know it • het komt me bekend voor〈 vaak ironisch of verwijtend〉 it seems that/as if • het lijkt wel dat/alsof, klaarblijkelijkit would seem to me that/as if • het lijkt mij dat/alsofhe's not satisfied, it would seem • hij is niet tevreden, naar het schijntit seems to me • mij dunkt -
8 appear
-
9 beam
n. lichtstraal; radiogolfl; brede lach; horizontale balk gebruikt in de bouw; evenwichtsbalk, houten balk gebruikt in de gymnastiek waarop oefeningen gedaan worden; volle breedte van een boot--------v. stralen (van blijdschap); stralen; uitstralenbeam1[ bie:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 balk2 boom ⇒ disselboom; ketting/weversboom; ploegboom4 waagbalk9 stralende blik/glimlach♦voorbeelden:be off (the) beam • 〈 informeel〉ernaast zitten, het fout hebbenbe on the beam • 〈 informeel〉op het goede spoor zitten, het juist hebben→ broad broad/————————beam2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
10 belittle
v. kleineren, bagatelliseren[ billitl]1 onbelangrijk(er) doen schijnen ⇒ kleineren, bagatelliseren -
11 blaze
n. laaiend vuur, vlammenzee--------v. opvlammen, in lichte laaien staan; adverterenblaze1[ bleez] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk enkelvoud〉1 vlammen(zee) ⇒ (verwoestend) vuur, brand2 uitbarsting ⇒ plotselinge uitval/aanval♦voorbeelden:the house was in a blaze • het huis stond in lichterlaaie¶ go to blazes! • loop naar de hel!go like blazes • zeer snel gaan, als de weerlicht gaan————————blaze21 (fel) branden ⇒ gloeien, in lichterlaaie staan; 〈 ook figuurlijk〉 in vuur en vlam staan 〈bijvoorbeeld van woede/opwinding〉2 (fel) schijnen ⇒ verlicht zijn, schitteren♦voorbeelden:the petrol-station blazed up • de vlammen sloegen uit het benzinestationthe quarrel blazed up • de ruzie laaide op→ blaze away blaze away/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 blaze a trail • een pad banen/markeren, een nieuwe weg inslaan -
12 bright
adj. helder; bend; snugger, pienter; stralend[ brajt]2 opgewekt ⇒ opgeruimd, vrolijk♦voorbeelden:bright as a new pin • zo helder als wat/glaslook on the bright side of things • de dingen van de zonzijde bezienbright red • helderroodshine bright • helder schijnen2 bright eyes • heldere/stralende ogenbright and early • voor dag en dauw -
13 dawn
n. krieken (v.d. dag), (het) opgaan (v.d. zon); verschijnen, bedenken--------v. krieken (v.d. dag), schijnendawn1[ do:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:dawn is breaking • de dag breekt aanat dawn • bij het krieken van de dagfrom dawn till dark • van de ochtend tot de avond, van vroeg tot laat————————dawn2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:it dawned on me • het begon me te dagen, het drong tot me door -
14 dog
n. hond--------v. als een hond achter hem aanlopendog1[ dog]1 hond2 〈 ook attributief〉mannetje van de hond/vos/wolf♦voorbeelden:die like a dog • als een hond creperen3 he is a dirty dog • hij is een echte ellendeling/rotzakgay dog • vrolijke Franshe is a dog in the manger • hij kan de zon niet in het water zien schijnendog eats dog • homo homini lupus, de mens is de mens een wolfgo to the dogs • naar de bliksem gaanII 〈 meervoud〉————————dog2〈werkwoord; dogged〉 -
15 dress up
opdoffendress up————————dress upverkleden, vermommen————————dress upzich netjes/mooi aankleden, zich verkleden/vermommen -
16 dress
adj. feestelijk, officieel, van kleding--------n. japon, jurk--------v. aankleden; zich aankleden; in de rij staan; een gerecht klaarmaken; versierendress1[ dres] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 kleding ⇒ tenue, dracht————————dress2I 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord; wederkerend werkwoord〉1 zich (aan)kleden ⇒ gekleed gaan, toilet maken♦voorbeelden:dress up • zich netjes/mooi aankleden, zich verkleden/vermommenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (aan)kleden ⇒ van kleding voorzien, kleren aantrekken2 versieren ⇒ opsieren, optuigen5 opmaken ⇒ kammen en borstelen, kappen♦voorbeelden:dress up • verkleden, vermommendressed in one's (Sunday) best • met z'n goeie goed aandressed in black • in het zwartdress up • opdoffen 〈 ook figuurlijk〉; mooi doen schijnen; aanvaardbaar laten ken/maken, leuk brengendress down • zacht/soepel maken 〈 leer〉; roskammen 〈 paard〉; 〈 figuurlijk〉een pak slaag geven, op z'n donder geven -
17 fatality
n. noodlottigheid; geval van dood; ramp; noodlot[ fətælətie] 〈meervoud: fatalities〉2 noodlottigheid ⇒ onafwendbaarheid, voorbeschiktheid♦voorbeelden: -
18 flame
n. vlam, vuur, hitte; geliefde, liefde--------v. (Internet) flamen, beledigende woorden schrijven over iemand; onophoudelijk en fanatiek schrijven of uitvaren over een ontzettend dom onderwerp met uitzonderlijk absurde houding en met wrok tegen een bepaalde persoon of bevolkingsgroep op het Internet;--------v. branden; aansteken; schijnen; ben; (computers-internet) verbranden, beledigen, beledigende of dreigende e-mail sturenflame1[ fleem] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 geliefde ⇒ liefde, passie♦voorbeelden:1 in flames • in vlammen, in vuur en vlamburst into flame(s) • in brand vliegenfan the flame(s) • het vuur(tje)/de passie/liefde aanwakkeren————————flame2〈 werkwoord〉2 schitteren ⇒ gloeien, blozen♦voorbeelden: -
19 flash a torch in someone's face
-
20 flash
adj. opvallend, pronkend--------n. (licht)flits, vlam, (op)flikkering, (bliksem)schichten; flitsapparaat; opwelling, vlaag--------v. opvlammen, (plotseling) ontvlammen, opvliegen; flikkeren, flitsenflash1[ flæsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (licht)flits ⇒ vlam, (op)flikkering♦voorbeelden:flash in the pan • toevalstreffer, eendagsvliegquick as a flash • razend snelin a flash • in een flitslike a flash • (zo snel) als de bliksema flash of inspiration • een flits van inspiratiea flash of wit • een geestige inval————————flash21 plotseling (opkomend) ⇒ vlug opkomend/stijgend♦voorbeelden:1 flash flood/fire • plotselinge overstroming/brand————————flash33 flikkeren ⇒ flitsen, schitteren4 snel voorbijflitsen ⇒ (voorbij)schieten, (voorbij)vliegen♦voorbeelden:flash out/up (at someone) • opvliegen (tegen iemand)4 flash past/by • voorbijvliegen, voorbijflitsenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 flash the headlights (of a car) • met de koplampen flitsen/seinenflash a torch in someone's face • met een zaklantaarn in iemands gezicht schijnenflash a look at someone • een blik op iemand werpenflash a smile at someone • even naar iemand lachenflash a bank note at someone • iemand een bankbiljet onder de neus houden
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Tonny van der Linden — Anthonie „Ton“ oder „Tonny“ van der Linden (* 29. November 1932 in Zuilen bei Utrecht) ist ein ehemaliger niederländischer Fußballspieler, der 1958 mit dem Utrechter Club DOS niederländischer Meister wurde und in 24 Spielen für die… … Deutsch Wikipedia
Shine — Shine, v. i. [imp. & p. p. {Shone} (? or ?; 277) (archaic {Shined}); p. pr. & vb. n. {Shining}.] [OE. shinen, schinen, AS. sc[=i]nan; akin to D. schijnen, OFries. sk[=i]na, OS. & OHG. sc[=i]nan, G. scheinen, Icel. sk[=i]na, Sw. skina, Dan. skinne … The Collaborative International Dictionary of English
Shined — Shine Shine, v. i. [imp. & p. p. {Shone} (? or ?; 277) (archaic {Shined}); p. pr. & vb. n. {Shining}.] [OE. shinen, schinen, AS. sc[=i]nan; akin to D. schijnen, OFries. sk[=i]na, OS. & OHG. sc[=i]nan, G. scheinen, Icel. sk[=i]na, Sw. skina, Dan.… … The Collaborative International Dictionary of English
Shining — Shine Shine, v. i. [imp. & p. p. {Shone} (? or ?; 277) (archaic {Shined}); p. pr. & vb. n. {Shining}.] [OE. shinen, schinen, AS. sc[=i]nan; akin to D. schijnen, OFries. sk[=i]na, OS. & OHG. sc[=i]nan, G. scheinen, Icel. sk[=i]na, Sw. skina, Dan.… … The Collaborative International Dictionary of English
Shone — Shine Shine, v. i. [imp. & p. p. {Shone} (? or ?; 277) (archaic {Shined}); p. pr. & vb. n. {Shining}.] [OE. shinen, schinen, AS. sc[=i]nan; akin to D. schijnen, OFries. sk[=i]na, OS. & OHG. sc[=i]nan, G. scheinen, Icel. sk[=i]na, Sw. skina, Dan.… … The Collaborative International Dictionary of English
To cause the face to shine upon — Shine Shine, v. i. [imp. & p. p. {Shone} (? or ?; 277) (archaic {Shined}); p. pr. & vb. n. {Shining}.] [OE. shinen, schinen, AS. sc[=i]nan; akin to D. schijnen, OFries. sk[=i]na, OS. & OHG. sc[=i]nan, G. scheinen, Icel. sk[=i]na, Sw. skina, Dan.… … The Collaborative International Dictionary of English
To make the face to shine upon — Shine Shine, v. i. [imp. & p. p. {Shone} (? or ?; 277) (archaic {Shined}); p. pr. & vb. n. {Shining}.] [OE. shinen, schinen, AS. sc[=i]nan; akin to D. schijnen, OFries. sk[=i]na, OS. & OHG. sc[=i]nan, G. scheinen, Icel. sk[=i]na, Sw. skina, Dan.… … The Collaborative International Dictionary of English
Germanic strong verb — In the Germanic languages, a strong verb is one which marks its past tense by means of ablaut. In English, these are verbs like sing, sang, sung. The term strong verb is a translation of German starkes Verb , which was coined by the linguist… … Wikipedia
Phil Bosmans — SMM (* 1. Juli 1922 in Gruitrode, Provinz Limburg) ist ein belgischer, katholischer Ordenspriester, Verfasser geistlicher Schriften und Telefonseelsorger. Leben Bosmans verbrachte den Großteil seiner Jugend in Genk, in der belgischen Provinz… … Deutsch Wikipedia
Verbes irreguliers neerlandais — Verbes irréguliers néerlandais Infinif OVT Participe passé Traduction Bakken Bakte Gebakken Cuire Barsten Barstte Gebarsten Éclater Bederven Bedorf Bedorven Corrompre Bedriegen Bedroog … Wikipédia en Français
Verbes irréguliers néerlandais — Infinif OVT Participe passé Traduction Bakken Bakte Gebakken Cuire Barsten Barstte Gebarsten Éclater Bederven Bedorf Bedorven Corrompre Bedriegen Bedroog Bedrogen … Wikipédia en Français