-
1 reef
n. rif; reef, klip; zandbank; eind van zeil (van boot)--------v. wat inbindenreef1[ rie:f] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 rif————————reef21 reven ⇒ inhalen, inbinden -
2 riff
-
3 key
adj. sleutel- (persoon enz.); belangrijkst; centraal; belangrijk; noodzakelijk--------n. sleutel; oplossing; toets; toonaard; muzieksleutel--------n. sleutel; toegang, oplossing, verklaring; toon, toonaard (in de muziek); toets (v. piano, schrijfmachine), klep (v. blaasinstrument); een laagliggend eiland--------v. vals (v. zingen); niet harmoniëren met; spannen; vastzetten; intoetsen; opschroeven, opdraaien spannen; stemmen (muziek)key1[ kie:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 sleutel 〈van slot; om iets vast te draaien〉 ⇒ 〈 figuurlijk〉 toegang; (strategische) sleutel; oplossing, verklaring; 〈 schaakspel〉 sleutelzet; opwindknop 〈 van horloge〉♦voorbeelden:key to the mystery • sleutel van het raadselin key • zuiverout of key, off key • valsbe in/out of key with • passen/niet passen bij→ minor minor/————————key21 sleutel- ⇒ hoofd-, bepalend, voornaamste♦voorbeelden:1 key factor • belangrijkste/determinerende factorkey figure • sleutelfiguurkey industry • sleutelindustriekey issue • hoofdthemakey job/position • sleutelpositiekey man • sleutelpersoon, centrale figuur, spilkey official • topambtenaarkey question • hamvraagkey role • sleutelrol, belangrijkste rolkey witness • hoofdgetuige, voornaamste getuige————————key3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:2 the factories are keyed to the needs of the port • de fabrieken zijn gericht op de behoeften van de havenhis speech was keyed to the political situation • zijn rede was afgestemd op de politieke situatie→ key up key up/ -
4 ledge
n. richel, rand, scherpe rand; rotsachtige richel bij zee[ ledzj] -
5 nontariff
-
6 run (up)on a reef
run (up)on a reef -
7 run
n. hardlopen; afstand; rit; gedeelte; serie; "trein ", aanval--------v. rennen, weglopen; laten lopen; een programma starten (in computers); overgaan, laten lopen, beheren; voorbereiden; oprichten; voldoen; waarmaken; doorgaan; lekken; uitkleden; moeite doenrun1[ run] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 benaming voor〉 tocht ⇒ afstand; eindje hollen; tocht, vlucht, rit; traject, route, lijn; tochtje, uitstapje 〈 van trein, boot〉; 〈 skiën〉 baan, helling; 〈 cricket, honkbal〉 run 〈 score van 1 punt〉♦voorbeelden:at a/the run • in looppasthe play had a five months' run in London • het stuk heeft vijf maanden in Londen gespeeldget/have a (good) run for one's money • waar voor zijn geld krijgengive someone the run of • iemand de (vrije) beschikking geven over〈 slang〉 the runs • buikloop, diarree————————run21 rennen ⇒ hollen, hardlopen2 〈 benaming voor〉 gaan ⇒ (voort)bewegen; lopen; (hard) rijden; pendelen, heen en weer rijden/varen 〈 van bus, pont e.d.〉; voorbijgaan, aflopen 〈 van tijd〉; lopen, werken 〈 van machines〉; (uit)lopen, (weg)stromen, druipen 〈van vloeistoffen e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 (voort)duren, lopen, gaan, zich uitstrekken, gelden3 rennen ⇒ vliegen, zich haasten♦voorbeelden:run at someone • iemand aanvallenrun at something • toestormen op iets2 the play will run for ten performances • er zullen tien voorstellingen van het stuk gegeven wordenrun afoul/foul of • 〈 figuurlijk〉stuiten op, in botsing komen metfeelings ran high • de gemoederen raakten verhit/liepen hoog oprun on electricity • elektrisch zijnrun to crabbiness • geneigd zijn tot vittenrun to extremes • in uitersten vervallenhe ran fifth • hij kwam als vijfde binnenrun across someone/something • iemand tegen het lijf lopen/ergens tegen aan lopenrun for it • op de vlucht slaan, het op een lopen zettenRoman noses run in our family • de adelaarsneus zit bij ons in de familierun through the minutes • de notulen doornemenhis inheritance was run through within a year • hij had binnen een jaar zijn erfenis erdoor gejaagdmy allowance doesn't run to/I can't run to a car • mijn toelage is niet toereikend/ik heb geen geld genoeg voor een auto→ run around run around/, run away run away/, run back run back/, run down run down/, run in run in/, run into run into/, run off run off/, run on run on/, run out run out/, run over run over/, run up run up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 benaming voor〉 doen bewegen ⇒ laten gaan; varen, rijden; doen stromen, gieten; in werking stellen, laten lopen 〈machines e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 doen voortgaan, leiden, runnen♦voorbeelden:run someone over • iemand overrijdenrun a business • een zaak hebbenrun a car • autorijden, een auto hebbenrun someone close/hard • iemand (dicht) op de hielen zitten; 〈 figuurlijk〉 weinig voor iemand onderdoenrun a comb through one's hair • (even) een kam door zijn haar halen6 we won't run him • we zullen hem niet inschrijven/laten deelnemen -
8 tariff
-
9 cay
n. rif, zandbank -
10 marooned
adj. aan zijn lot overgelaten; gestrand, op rif of deel van land gelegd; op verlaten plaats achtergelaten
См. также в других словарях:
rif — rif … Dictionnaire des rimes
Rif — Saltar a navegación, búsqueda Grupos lingüísticos en Marruecos El Rif (en rifeño, Arrif y en árabe, الريف Ar Rīf) es una región montañosa del norte de Marruecos, costera del mar Mediterráneo, entre la ciudade de Tetuán y la région de Kebdana ( … Wikipedia Español
RIF — RI Terme désignant, à l’origine, une partie de la côte méditerranéenne du Maroc autour d’Al Hoceima ainsi que l’arrière pays montagneux et, aujourd’hui, le massif s’étendant en arc de cercle de Tanger, à l’ouest, à Melilla, à l’est: le Rif couvre … Encyclopédie Universelle
rif — /rif/, v.t., riffed, riffing. Informal. to discharge (a person) from military or civil service, esp. as part of an economy program. Also, riff. [1945 50; special use of RIF] * * * Muslim Berber people who live in El Rif in northern Morocco. Their … Universalium
Rif — /rif/, n. Er /er/, a mountainous coastal region in N Morocco. Also, Riff. * * * Muslim Berber people who live in El Rif in northern Morocco. Their culture is based on cultivation, herding, and fish processing. They speak a dialect of Berber, but… … Universalium
RIF — /rif/, n. 1. Mil. a reduction in the personnel of an armed service or unit. 2. a reduction in the number of persons employed by a business, government department, etc., esp. for budgetary reasons. [R(eduction) I(n) F(orce)] * * * Muslim Berber… … Universalium
Rif — bezeichnet: eine nordafrikanische Gebirgskette, siehe Rif (Gebirgszug) einen Ortsteil von Hallein (Salzburg) ein Fischerdorf in Island, siehe Snæfellsbær eine Sandbank in der Nordsee, siehe Rif (Insel) die Reichsstelle industrielle Fette und… … Deutsch Wikipedia
rif — rif, riffe ou rifle n.m. Feu : T as du rif ? / Aller ou monter au rif, aller au combat, au feu. / Chercher le rif, chercher la bagarre, le rififi. / De rif, d autorité … Dictionnaire du Français argotique et populaire
rif — [rif] 1. tv. to dismiss an employee. (From the euphemism reduction in force.) □ They’re going to rif John tomorrow. □ Who’ll they rif next? 2. n. a firing; a dismissal. □ Who got the rif today? … Dictionary of American slang and colloquial expressions
RIF — ˈrif noun ( s) Etymology: reduction in force 1. : a process of reduction of personnel (as of a government organization) especially for reasons of economy compare riff IX 2 … Useful english dictionary
rif — rif, rífi, s.m. şi rífuri, s.n. (înv. şi reg.) unitate de măsură pentru lungimi egală cu circa 77 cm. Trimis de blaurb, 15.11.2006. Sursa: DAR rif (rífi), s.m. – (Mold.) Măsură de lungime înv., egală cu 777 mm. tc. rif (Tiktin) … Dicționar Român