-
1 irriter
irriter [ierietee]1 irriteren ⇒ prikkelen, ergeren1 boos worden ⇒ zich ergeren, zich opwinden♦voorbeelden:1 s'irriter contre qn., de qc. • zich over iemand, iets opwindenv1) irriteren, ergeren2) prikkelen, licht doen ontsteken -
2 piquer
piquer [piekee]1 plotseling dalen ⇒ plotseling vallen, duiken2 wegstuiven ⇒ recht afgaan (op), aanrijden (op), afvliegen (op)♦voorbeelden:piquer du nez • voorovertuimelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 een injectie, prik geven ⇒ inenten3 prikkelen ⇒ prikken, irriteren, bijten5 aantasten ⇒ vlekken maken op, bespikkelen6 prikkelen ⇒ opwekken, gaande maken♦voorbeelden:2 faire piquer son chat • zijn kat een spuitje laten geven, laten afmaken3 ça me pique • dat steekt me, dat hindert mevent qui pique • snijdende windpiquer à la machine • op de machine stikken6 piquer qn. au vif • iemand diep krenken, beledigenpiquer un galop, un cent mètres • het op een drafje zetten, een sprintje trekkenpiquer un petit somme • een tukje doen¶ piquer une tête • duiken, een duik nemenpiquer des deux (éperons) • zijn paard de sporen geven3 plekjes gaan vertonen ⇒ vlekken krijgen, schimmelplekken gaan vertonen♦voorbeelden:2 il se pique • hij is verslaafd, hij spuitv1) plotseling vallen, duiken3) steken, prikken5) bijten, prikkelen7) bespikkelen8) opwekken10) jatten -
3 allumer
allumer [aaluumee]♦voorbeelden:allumez dans l'entrée • doe 't licht eens aan in de hal2 vuur, vlam vatten ⇒ ontbranden1. v1) aansteken, aanzetten2) prikkelen, opwekken2. s'allumerv1) ontvlammen, ontbranden -
4 chatouiller
-
5 galvaniser
-
6 picoter
-
7 ébranler
ébranler [eebrãlee]1 〈 ook figuurlijk〉 doen schudden op zijn grondvesten ⇒ doen wankelen, onzeker maken, aan het twijfelen brengen♦voorbeelden:1 ébranler qn. à force d'arguments • iemand met een veelheid van argumenten aan het twijfelen brengen1 in beweging komen ⇒ in beweging gebracht worden, zich in beweging zetten1. v1) doen schudden, doen wankelen2) ondermijnen [gezondheid]4) schokken2. s'ébranlerv -
8 fouetter
fouetter [foe.ettee]→ queueII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 met de zweep slaan ⇒ (op)zwepen, voortzwepen2 geselen ⇒ kastijden, met de roede slaan3 kloppen ⇒ klutsen, slaan5 aansporen ⇒ prikkelen, opwekken, aanwakkeren♦voorbeelden:→ chatv1) kletteren, slaan2) stinken3) 'm knijpen4) (op)zwepen5) kastijden, geselen6) kloppen7) aansporen -
9 provoquer
provoquer [provvokkee]〈 werkwoord〉1 aanzetten ⇒ aansporen, ophitsen2 uitdagen ⇒ tarten, uitlokken3 veroorzaken ⇒ teweegbrengen, tot gevolg hebben♦voorbeelden:elle sait provoquer ses admirateurs • zij weet haar bewonderaars te prikkelenv1) aanzetten, aansporen2) opstoken3) uitdagen4) veroorzaken -
10 stimuler
stimuler [stiemuulee]〈 werkwoord〉1 stimuleren ⇒ opwekken, prikkelen♦voorbeelden:v1) stimuleren2) aansporen -
11 trotter
trotter [trottee]2 trippelen ⇒ dribbelen, draven♦voorbeelden:cette histoire trotte par la ville • dit verhaal doet de ronde door de stadfaire trotter l'imagination • de verbeelding prikkelenv1) draven2) trippelen -
12 aguicher
-
13 aiguillonner
-
14 elle sait provoquer ses admirateurs
elle sait provoquer ses admirateursDictionnaire français-néerlandais > elle sait provoquer ses admirateurs
-
15 exacerber
exacerber [egzaaserbee]〈 werkwoord〉 -
16 faire trotter l'imagination
faire trotter l'imaginationDictionnaire français-néerlandais > faire trotter l'imagination
-
17 surexciter
-
18 titiller
titiller [tietie.aa.ee]1 kittelen ⇒ tintelen, kriebelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 kietelen ⇒ kittelen, prikkelen -
19 tonifier
-
20 ébranler l'imagination
ébranler l'imagination
См. также в других словарях:
prickeln — Vsw std. (18. Jh.) Stammwort. Aus dem Niederdeutschen übernommen. Die hd. Entsprechung pfrecken begegnet vereinzelt im 15. Jh. mndl. prikkelen, diminutiv zu prikken stechen oder denominativ zu prikkel Stachel, Reiz . Mit kk auch mndd. pricken… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
prickeln — prickeln: Das im 18. Jh. aus dem Niederd. in die hochd. Schriftsprache übernommene Verb geht auf mnd. prickeln zurück, das zu mnd. pricken »stechen«, prick »Spitze; Stachel« gehört. Damit verwandt sind im germ. Sprachbereich niederl. prik… … Das Herkunftswörterbuch