-
61 leveren
1 [algemeen] fournir2 [produceren] donner3 [aandoen] faire♦voorbeelden:2 een beeld van iets leveren • donner une image de qc.elke plant leverde vier vruchten • chaque plante donnait quatre fruits3 iemand een rotstreek leveren • faire une vacherie à qn.wie heeft me dat geleverd? • qui m'a fait ça?¶ dat heeft hij even goed geleverd • il fallait le faire, il s'en est bien tiréhet hem leveren • réussir qc. -
62 spelen
1 [algemeen] jouer2 [zich (met een spel) vermaken] jouer (à)3 [bespelen] jouer (de)4 [plaatsvinden] se passer♦voorbeelden:dat speelt niet meer • ça ne joue plushij heeft het slecht gespeeld • il s'y est mal prishet speelt me door de geest • cela me trotte dans la têtehij laat niet met zich spelen • il ne se laisse pas marcher sur les piedsmet zijn gezondheid spelen • jouer avec sa santéde wind speelde met haar haren • le vent jouait dans ses cheveuxop iemands ijdelheid spelen • spéculer sur la vanité de qn.voor St.-Nicolaas spelen • jouer St. Nicolaseen wedstrijd spelen • jouer un matchal spelend leren • apprendre en jouantbuiten spelen • jouer dehorsvals spelen • trichermet poppen spelen • jouer à la poupéeom geld spelen • jouer pour de l'argentom een etentje spelen • jouer un repasvals spelen • jouer fauxop de accordeon spelen • jouer de l'accordéon¶ met de gedachte spelen om … • songer à … -
63 afspelen
I 〈wederkerend werkwoord; zich afspelen〉♦voorbeelden:1 waar heeft het ongeluk zich afgespeeld? • where did the accident take place/occur?II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [afdraaien] play♦voorbeelden: -
64 gebeuren
gebeuren1〈 het〉♦voorbeelden:een opmerkelijk gebeuren • a remarkable event————————gebeuren2♦voorbeelden:dat moest wel gebeuren • it was bound to happenwat (er) ook gebeuren moge • come what mayzij voelden dat er iets stond te gebeuren • there was a feeling of things about to happenvoor ze (goed) wist wat er gebeurde • (the) next thing she knewer gebeurt hier nooit iets • nothing ever happens herewat gebeurd is, is gebeurd • what's done is donehij kwam kijken wat er gebeurde • he came to see what was going ondat gebeurt niet meer, begrepen? • I won't have anymore of that, understand?een waar gebeurd feit • a historical factwat is er met jou gebeurd? • what's happened to you?voor als er iets gebeurt • just in casehet is net of het gisteren gebeurd is • it seems like yesterdaywat moet er met die boeken gebeuren? • what's to be done with these books?maar het moet wel goed/voorzichtig gebeuren • but it must be done properly/with carehet is zó gebeurd • it'll only take a second/minuteer moet nog het een en ander aan gebeuren • it needs a bit more workwat zij zegt, gebeurt ook • what she says, goesals het maar gebeurt • as long as it's donedat gebeurt wel meer • these things do happenhet zou u ook kunnen gebeuren • it could happen to you (too)dat zal me niet meer gebeuren • I'm not going to let that happen againhet zal je gebeuren! • imagine (something like that happening to you)!er kan niets (mee) gebeuren • nothing's going to happen (to it)¶ in A., dáár gebeurt het • in A., that's where it's athet is met hem gebeurd • he's had it, he's done for -
65 herhaling
1 [het nogmaals plaatsvinden] recurrence ⇒ repetition, 〈 met betrekking tot tv-beelden〉 replay, 〈met betrekking tot radio/tv-programma〉 rerun, 〈met betrekking tot radio/tv-programma〉 repeat2 [het nogmaals doen/zeggen] repetition ⇒ reiteration, 〈 met betrekking tot leerstof〉 Brevision, Areview3 [oefening] 〈 met betrekking tot leerstof〉 Brevision/ Areview (exercise); 〈 leger〉 retraining (exercise)♦voorbeelden:dat is volgens mij voor herhaling vatbaar • I wouldn't mind repeating the experience, I reckon that's worth doing again(niet) voor herhaling vatbaar zijn • (not) bear repetition/repeatingbij herhaling • repeatedlybij herhaling volgt inbeslagname van het rijbewijs • a further offence will lead to confiscation of the driving licence -
66 spelen
1 [zich (met een spel) vermaken] play3 [bespelen] play♦voorbeelden:vals spelen • cheatver onder zijn niveau spelen • play well below one's leveldat speelt niet meer • that is no longer an issuedie kwestie speelt nog steeds • that is still an (important) issueII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [zich voordoen als; aanpakken] play♦voorbeelden:we hadden het anders moeten spelen • we should have played/tackled it differently3 [zich in wisselende vormen vertonen] play5 [speels omgaan met] play (with)♦voorbeelden:met iemands gevoelens spelen • trifle with someone's feelingsde wind speelde met haar haren • the wind played/was playing with her hair4 nerveus met een paperclip spelen • fiddle/play nervously with a paperclip5 met de gedachte spelen om … • toy with the idea of (doing etc.) …op iemands ijdelheid spelen • play on someone's vanity -
67 Ausfall
Ausfall〈m.〉2 het vervallen, het niet plaatsvinden5 resultaat, uitslag6 het wegvallen ⇒ uitschakeling, opgave♦voorbeelden: -
68 abrollen
-
69 abspielen
abspielen1 af-, uitspelen, ten einde toe spelen2 afspelen, stuk spelen1 zich afspelen ⇒ plaatsvinden, gebeuren♦voorbeelden: -
70 ausfallen
-
71 durchführen
-
72 eintreten
eintreten2 trappen, schoppen naar♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 trappen, schoppen in -
73 ereignen
ereignen, sich1 gebeuren, plaatsvinden -
74 passieren
-
75 sein
sein12 zijn, zich bevinden3 zijn, plaatsvinden, gebeuren4 afkomstig zijn, stammen5 〈 met 3e naamval〉zijn van, toebehoren aan♦voorbeelden:das kann (doch) nicht sein! • dat kan (toch) niet!es hätte ja sein können • het had toch gekundkann, mag sein • dat kan, mag wel zijnwas soll denn das sein? • wat moet dat (nou) voorstellen?alles, was war, ist und noch sein wird • in het verleden, heden en de toekomstsei doch nicht so! • hè, toe nou!ich will mal nicht so sein • ik zal het dan maar doenwie könnte es auch sonst sein? • hoe kan, kon het ook anders?aus 4 Teilen sein • uit 4 delen bestaan2 (so,) da wären wir! • daar zijn we dan!das Geld ist auf der Bank • het geld staat op de bankbei der Arbeit sein • aan het werk(en) zijnbei der Sache sein • erbij zijn (met zijn hoofd)bei sich sein • bij kennis zijnbeim Lesen sein • aan 't lezen zijn, zitten (te) lezenich war noch nie in Berlin • ik ben nog nooit in Berlijn geweestdie Fenster sind nach dem Garten • de ramen kijken op de tuin uitohne Geld sein • zonder geld zittenes braucht nicht sofort zu sein • het hoeft niet meteen (te gebeuren)etwas sein lassen • iets latenmuss das sein? • moet dat nou?was sein muss, muss sein • wat moet, (dat) moetes hat nicht sein sollen • het heeft niet (zo) mogen zijn, wezen〈 in de winkel〉 was soll es denn sein? • wat zal, mag het zijn (voor u)?ist irgendetwas? • is er iets?das wird niemals sein! • dat zal nooit gebeuren!das war vor 2 Jahren • dat is twee jaar geleden (gebeurd)4 woher ist der Wein? • waar komt die wijn vandaan?aus Griechenland sein • uit Griekenland komenvon wem ist das? • van wie komt dat?welches Buch ist deins? • welk boek is van jou?II 〈 onpersoonlijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 so sei es denn! • het zij zo!es sei denn, dass … • tenzij …seis drum! • voor mijn part!sei es heute oder (sei es) morgen • vandaag of morgen, of het nou vandaag of morgen isdem sei, wie ihm wolle • hoe het ook zijdem ist leider nicht so • dat is helaas niet zowie wäre es, wenn • wat zou je, zouden jullie ervan vinden alses ist an dem • dat is zo, dat kloptes ist an dir, etwas zu tun • het is aan jou, het is jouw taak iets te doen2 ist dir etwas? • is er iets (met je aan de hand)?mir ist kalt • ik heb het koudmir ist schlecht • ik voel me niet goedmir ist schwindlig • ik ben duizeligmir ist nicht danach (zumute, zu Mute) • mijn hoofd staat er niet naarmir ist (so), als (ob) … • ik heb het gevoel dat …mir ist, als hätte ich etwas gehört • ik meen iets gehoord te hebben♦voorbeelden:Hunde sind an der Leine zu führen • honden moeten worden aangelijnd〈 informeel〉 da ist nichts zu machen! • er is niets aan te doen!es ist nichts zu machen, tun • er hoeft niets te worden gedaan, er kan niets worden gedaanwenn ich du wäre • als ik jou wasdas wars, wärs (dann)! • dat was het dan (wel)!, dat was, is alles!du bist mir ja einer! • je bent me er (ook) eentje!nachher, am Ende will es keiner gewesen sein • uiteindelijk heeft niemand het gedaansei es der Mann (oder) sei es die Frau • hetzij de man hetzij de vrouwnichts sein • niets bereikt hebben, het tot niets gebracht hebben(und) sei er (auch) noch so arm • ook al is hij nog zo armIV 〈 hulpwerkwoord〉♦voorbeelden:————————sein2♦voorbeelden:das Buch kostet seine 30 Mark • dat boek kost toch wel 30 markdas Buch ist seine 30 Mark wert • het boek is die 30 mark (wel) waarddas ist nicht unser Problem, sondern seins, 〈 formeel〉seines, das seine • dat is niet ons probleem, maar het zijnedie Seinen, seinen • de zijnen, zijn gezin -
76 stattfinden
-
77 steigen
steigen1 stijgen, klimmen ⇒ de hoogte ingaan; toenemen, rijzen♦voorbeelden:1 aufwärts steigen • omhooggaan, stijgenauf einen Baum steigen • in een boom klimmenauf einen Berg steigen • een berg bestijgen, beklimmenauf 20 Grad steigen • oplopen tot 20 gradenaufs Pferd steigen • het paard bestijgen, opzittenim Steigen sein • stijgende zijn, in stijgende lijn gaanein Geruch stieg ihm in die Nase • een geur drong, kwam in zijn neusum ein Prozent steigen • (met) één procent stijgenvom Turm steigen • van de toren naar beneden komenaus dem Auto steigen • uit de auto stappenin den Bus steigen • in de bus stappenin den Keller steigen • de kelder ingaan3 hier steigt eine Fete • hier wordt een fuif, feestje gehoudeneine Fete steigen lassen • een feestje bouwen -
78 vollziehen
-
79 vonstatten
vonstatten♦voorbeelden: -
80 vonstatten gehen
Страницы