-
21 broder
broder [broddee]1 overdrijven ⇒ verfraaien, opsmukken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 borduren♦voorbeelden:v1) borduren2) verfraaien, versieren3) voortborduren (op), overdrijven -
22 charger
charger [sĵaarzĵee]1 (be-, op-, in)laden ⇒ bevrachten, bepakken4 getuigen tegen ⇒ ten laste leggen, belasteren♦voorbeelden:charger une valise sur son épaule • een koffer op zijn schouder nemennavire qui charge pour Londres • schip dat een vracht voor Londen aan boord neemt♦voorbeelden:¶ se charger de qc. • zich met iets belasten, iets op zich nemense charger de qn. • iemand onder zijn hoede nemenv1) (be-, op-, in)laden, bevrachten2) overladen, belasten (met)3) getuigen (tegen), belasteren4) overdrijven5) aanvallen -
23 charrier
charrier [sĵaarie.ee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) overdrijven2) wegslepen3) meeslepen, meevoeren -
24 gonfler
gonfler [gõflee]1 (op)zwellen ⇒ uitzetten, rijzen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 overdrijven ⇒ opblazen, veel ophef maken van♦voorbeelden:1 l'orgueil gonfle son coeur • hij, zij is erg verwaandles noix gonflaient les poches de sa culotte • zijn broekzakken puilden uit van de notengonfler sa poitrine • een hoge borst opzettenses succès l'ont gonflé d' orgueil • door zijn successen loopt hij over van verwaandheid1 (op)zwellen ⇒ uitzetten, rijzen♦voorbeelden:son visage s'est gonflé sous le soleil • door de zon is zijn, haar gezicht opgezetson coeur se gonfle d' espoir • zijn hart wordt vervuld van hoopse gonfler d' orgueil • overlopen van verwaandheidv1) opzwellen, uitzetten2) opblazen, oppompen3) overdrijven4) opvoeren [motor] -
25 grossir
grossir [groosier]3 toenemenII 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) dikker worden/maken2) groter worden/maken3) toenemen4) (doen) wassen [rivier]6) overdrijven -
26 forcer la note
forcer la note————————forcer la note -
27 перегонять
v1) gener. overdrijven, overhalen, destilleren, distilleren, overjagen (через), stoken (спирт), verscharen (скот с одного пастбища на другое)2) eng. zieden3) chem. rectificeren -
28 преувеличивать
v1) gener. met overdrijving zeggen (ik kan met een beetje overdrijving zeggen, dat... ( Ñ íåáîôüêèì ïðåóâåôè÷åíèåì ìîãó ñêàçàòü, ÷òî..)), aandikken, (iets) breed uitmeten, bluffen, chargeren, flatteren, grootspreken, (только inf) mooipraten, opschroeven, opsnijden, overdrijven, overtrekken, tot uitersten vervallen2) liter. (iets) te sterk kleuren, opblazen -
29 проноситься
vgener. afdrijven, omvliegen (о времени), overdrijven, overschieten, scheren (over-íàä, door-ïî), zich voortspoeden -
30 проходить
v1) gener. afgaan (о лихорадке), doorgaan (по улице, по коридору), doorkomen, doorlopen, doortrekken, heengaan (о времени), omgaan, omlopen, overdrijven, overgaan, overwaaien (о неприятностях и т.п.), passeren, uitlopen, vergaan (о времени), verlopen (о периоде времени), verstrijken, voorbijgaan (ìèìî), wegtrekken, lopen (h, z), opstomen, overtrekken, voorbijlopen (ìèìî) -
31 чрезмерность
1.gener. over- (чего-л., не несёт на себе ударения и не отделяется, напр.: overdrijven преувеличивать; overschrijven переписать)2. ngener. buitensporigheid, enormiteit -
32 aggrandise
v. vergroten, groter maken; verbreden; uitbreiden; in kracht versterken; in rijkdom vermeerderen; iemands reputatie op kunstmatige wijze overdrijven; groter doen lijken; details toevoegen aan (ook "aggrandise")→ aggrandize aggrandize/ -
33 aggrandize
v. vergroten, groter maken; verbreden; uitbreiden; in kracht versterken; in rijkdom vermeerderen; iemands reputatie op kunstmatige wijze overdrijven; groter doen lijken; details toevoegen aan (ook "aggrandise")aggrandize, aggrandise[ əgrændajz] 〈zelfstandig naamwoord: aggrandizement〉2 meer aanzien/macht geven aan (iemand/zichzelf) -
34 blow up
opblazenblow up1 ontploffen ⇒ exploderen, springen♦voorbeelden:the crisis blew up • de crisis brak uitII 〈 overgankelijk werkwoord〉5 doen opwaaien ⇒ opjagen, opdwarrelen -
35 boast
n. bluf, grootspraak--------v. opscheppenboast1[ boost] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 trots ⇒ roem, glorie♦voorbeelden:————————boast21 opscheppen ⇒ overdrijven, sterke verhalen vertellen♦voorbeelden:1 boast about/of • opscheppen over, zich laten voorstaan opII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 this town boasts a stadium • deze stad is de trotse bezitter van een stadion/is een stadion rijk -
36 bull
n. stier; mannelijke olifant; politieagent; order van de paus; (in het leger) lawaai v.e. kanon--------v. verhoging van prijzen veroorzakenbull1[ boel]2 krachtpatser ⇒ beer, stier♦voorbeelden:take the bull by the horns • de koe bij de hoorns vatten3 bull market • oplopende/rijzende/willige markt→ Irish Irish/♦voorbeelden:¶ bull! • gelul!————————bull21 lullen ⇒ ouwehoeren, zeikenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (de prijs) opdrijven (van) ⇒ doen oplopen/rijzen2 zich (een weg ergens doorheen) vechten/dringen/werken♦voorbeelden: -
37 camp
adj. verwijfd; homoseksueel; verouderd; belachelijk--------n. kamp--------v. kamperen; parkeren; in een kamp wonencamp1[ kæmp]♦voorbeelden:the socialist camp • het socialistische kampbreak (up)/strike camp • (zijn tenten) opbrekenpitch camp • zijn tenten opslaan2 kitsch♦voorbeelden:————————camp21 verwijfd ⇒ nichterig, precieus3 overdreven ⇒ theatraal, bizar♦voorbeelden:low camp • goedkoop, laag-bij-de-gronds————————camp31 kamperen ⇒ zijn kamp/tenten opslaan2 zich nichterig/overdreven gedragen♦voorbeelden:they camped out last night • ze hebben vannacht in de tent geslapenII 〈 overgankelijk werkwoord〉→ camp up camp up/ -
38 carry
n. positie van geschouderd geweer; vervoer van boten over land; dragen--------v. dragen; vervoeren; voeren; verder gaancarry1[ kærie] 〈meervoud: carries〉————————carry2〈 carried〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vervoeren ⇒ transporteren, (over)brengen; (mee)dragen, steunen; (met zich) (mee)voeren, bij zich hebben; afvoeren; 〈 natuurkunde〉 (ge)leiden; (binnen)halen 〈oogst e.d.〉; drijven; door/optrekken2 zwanger/in verwachting zijn van3 veroveren ⇒ in de wacht/uit het vuur slepen, voor zich winnen5 (als artikel) voeren ⇒ in het assortiment hebben, verkopen♦voorbeelden:my brother carries the whole department • de hele afdeling draait op mijn broersuch a crime carries a severe punishment • op zo'n misdaad staat een strenge strafdiseases carried by insects • ziekten door insecten overgebrachtcarry to excess • te ver doordrijvencarry a motion • een motie steunenthis field carries wheat • op deze akker staat tarwe〈 informeel〉 the firm will carry you until your illness is over • de zaak springt bij tot je weer beter bentthe loan carries an interest • de lening is rentedragendhe carried the news to everyone in the family • hij ging de hele familie af/rond met het nieuwtjethese pipes will carry the oil • de olie zal via deze pijpleidingen getransporteerd wordencarry new pipes under a street • nieuwe buizen onder een straat leggenpower carries responsibility • macht verplicht tot verantwoordelijkheidwrite 3 and carry 2 • 3 opschrijven, 2 onthoudencopper wires carry electric current • elektrische stroom loopt door koperen dradenJoan carries herself like a model • Joan gedraagt zich als een mannequinyou don't have to carry that umbrella about all the time • je hoeft niet voortdurend die paraplu mee te slepenthe building will be carried up to 10 floors • het gebouw wordt opgetrokken tot 10 verdiepingencarry into effect • ten uitvoer brengen3 the government carried the country • de regering had de steun van het land/volkcarry one's motion/bill • zijn motie/wetsontwerp erdoor krijgenthe soldiers carried the enemy's position • de soldaten namen de vijandelijke stelling stormenderhand inhe carried his audience with him • hij nam het publiek (sterk) voor zich in6 this field can carry up to 25 sheep • op dit land kunnen hoogstens 25 schapen grazen/weidenthe report carried several suggestions • het rapport bevatte diverse suggestieshe can't carry a tune • hij kan geen wijs houdenhe can't carry more than a few drinks • hij kan maar een paar borrels hebbencarry too far • overdrijven→ carry along carry along/, carry away carry away/, carry back carry back/, carry forward carry forward/, carry off carry off/, carry on carry on/, carry out carry out/, carry over carry over/, carry through carry through/ -
39 death
n. dood; sterfgeval; verwoesting[ deθ]♦voorbeelden:1 number of deaths • dodental/cijfer♦voorbeelden:do to death • overdrijvenfeign death • zich dood houdenput/do to death • ter dood brengen, terechtstellenscared to death • doodsbangtired to death • hondsmoeburn to death • levend verbrandenwar to the death • oorlog op leven en dood¶ at death's door • op sterven, de dood nabijdice with death • met vuur spelenflog oneself/one's car to death • zich/zijn wagen afjakkerentickled to death • ontzettend blij/tevredenworked to death • afgezaagd, uitgemolken -
40 do to death
Страницы