-
1 hochziehen
hochziehen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 omhoogtrekken ⇒ optrekken, ophalen♦voorbeelden:eine Wand hochziehen • een muur optrekken -
2 anziehen
anziehenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:3 um das Doppelte anziehen • met het dubbele oplopen, verdubbelen4 Aktien, Börsenkurse ziehen an • aandelen, beurskoersen trekken aanII 〈 overgankelijk werkwoord〉6 aantrekken ⇒ (aan)spannen, aanhalen♦voorbeelden:3 die Beine, Knie anziehen • zijn benen, knieën optrekkenBesucher, Käufer anziehen • bezoekers, kopers aantrekken -
3 Aufzug
-
4 anheben
anhebenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 die Augenbrauen, die Schultern anheben • de wenkbrauwen, de schouders optrekken -
5 Aufführung
Aufführung〈v.〉1 op-, uitvoering ⇒ vertoning, voorstelling2 vermelding, het noemen, opsomming♦voorbeelden:zur Aufführung gelangen • opgevoerd worden -
6 Augenbraue
Augenbraue〈v.〉♦voorbeelden: -
7 Beschleunigung
-
8 Klimmzug
-
9 Mauer
Mauer〈v.; Mauer, Mauern〉♦voorbeelden:eine Mauer aufführen • een muur optrekkensich an einer Mauer den Kopf einrennen • met zijn kop tegen de muur lopen -
10 akzelerieren
-
11 aufrichten
-
12 aufstülpen
-
13 aufziehen
aufziehen♦voorbeelden:2 Gewitter, Nebel zieht auf • onweer, mist komt op(zetten)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 op-, omhoogtrekken ⇒ overeind trekken2 opentrekken ⇒ uit-, loshalen6 op-, vastplakken ⇒ bevestigen♦voorbeelden:eine Fahne aufziehen • een vlag hijseneine Spritze aufziehen • een injectiespuit vullen -
14 beschleunigen
-
15 der Aufzug der Wache
-
16 die Nase hochziehen
-
17 die Nase kräuseln
-
18 ein Gebäude in die Höhe führen
ein Gebäude in die Höhe führenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > ein Gebäude in die Höhe führen
-
19 eine Mauer aufführen
-
20 eine Wand hochziehen
- 1
- 2