-
1 starten
startenI 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉♦voorbeelden:II 〈overgankelijk werkwoord; haben〉1 het startschot lossen (voor), het startsein geven (voor) -
2 außer Konkurrenz starten
außer Konkurrenz startenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > außer Konkurrenz starten
-
3 in den Urlaub starten
in den Urlaub starten -
4 Konkurrenz
Konkurrenz〈v.; Konkurrenz, Konkurrenzen〉1 concurrentie ⇒ mededinging, wedijver2 〈 sport en spel〉concours, wedstrijd♦voorbeelden:mit jemandem in Konkurrenz liegen, stehen • met iemand concurreren -
5 abfahren
-
6 abkommen
abkommen♦voorbeelden:nicht (von der Arbeit) abkommen können • zich (van zijn werk) niet vrij kunnen makenvon jemandem abkommen • zich niet meer met iemand inlaten4 gut abkommen • goed wegkomen, starten -
7 anlassen
anlassen♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 das neue Jahr lässt sich gut an • het nieuwe jaar begint goed, belooft veel -
8 Coup
〈m.; Coups, Coups〉♦voorbeelden:1 einen Coup landen, starten • zijn slag slaan, een streek uithalen -
9 Starthilfe
Starthilfe〈v.〉 -
10 Strecke
Strecke〈v.; Strecke, Strecken〉♦voorbeelden:eine weite Strecke • een heel eind2 eine Strecke fahren • een weg nemen, volgen〈 sport en spel〉 auf die Strecke gehen • starten, van start gaanauf der Strecke liegen bleiben • onderweg blijven steken¶ 〈 informeel〉 auf der Strecke bleiben • (a) het loodje leggen, de dupe worden; (b) erbij inschietenzur Strecke bringen • (a) doden, neerleggen; 〈 (b) figuurlijk〉 ten val brengen • 〈 (c) figuurlijk〉 pakken -
11 ablaufen
ablaufen2 aflopen, af-, wegvloeien ⇒ zich verwijderen3 uitlekken, uitdruipen5 verlopen, vergaan8 〈 sport en spel〉beginnen te lopen, starten♦voorbeelden:1 einen Film, eine Schallplatte ablaufen lassen • een film, een plaat draaienII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aflopen, scheeflopen♦voorbeelden:2 Geschäfte, Straßen ablaufen • winkels, straten aflopen -
12 anlaufen
anlaufen1 beginnen (te lopen), starten4 strijden, vechten♦voorbeelden:7 vor Scham, Zorn rot anlaufen • rood aanlopen van schaamte, woedeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aandoen, aanvaren♦voorbeelden: -
13 anreißen
anreißen♦voorbeelden: -
14 anspringen
anspringen1 aan-, opspringen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈haben/sein; turnen〉met een sprong beginnen, springen naar♦voorbeelden: -
15 anwerfen
anwerfenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
16 anziehen
anziehenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:3 um das Doppelte anziehen • met het dubbele oplopen, verdubbelen4 Aktien, Börsenkurse ziehen an • aandelen, beurskoersen trekken aanII 〈 overgankelijk werkwoord〉6 aantrekken ⇒ (aan)spannen, aanhalen♦voorbeelden:3 die Beine, Knie anziehen • zijn benen, knieën optrekkenBesucher, Käufer anziehen • bezoekers, kopers aantrekken -
17 auf die Strecke gehen
auf die Strecke gehenstarten, van start gaan -
18 den Motor anlassen
-
19 durchstarten
-
20 eine Bildaufzeichnung abfahren
een videotape afspoelen, startenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > eine Bildaufzeichnung abfahren
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Starten — Starten … Deutsch Wörterbuch
starten — V. (Grundstufe) einen Ort fliegend verlassen Synonyme: abfliegen, abheben Beispiel: Die Rakete ist gestartet. starten V. (Grundstufe) an einem sportlichen Kampf teilnehmen Synonym: antreten Beispiel: Er startete bei einem Marathon. Kollokation:… … Extremes Deutsch
starten — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • Start • abheben • abschießen • anfangen • beginnen (mit) • … Deutsch Wörterbuch
starten — starten, startet, startete, ist gestartet Die Maschine ist pünktlich gestartet … Deutsch-Test für Zuwanderer
starten — etwas in Angriff nehmen (umgangssprachlich); den Arsch hochkriegen (derb); den ersten Schritt machen; in die Gänge kommen (umgangssprachlich); in die Hufe kommen (umgangssprachlich); einsetzen; einleiten; einsteigen ( … Universal-Lexikon
starten — stạr·ten; startete, hat / ist gestartet; [Vi] (ist) 1 jemand/ etwas startet ein Flugzeug, eine Rakete bzw. deren Besatzung verlässt den Boden und steigt in die Luft ↔ jemand / etwas landet 2 (für etwas) starten an einem Rennen teilnehmen: für… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
starten — stạr|ten 〈V.〉 1. eine Fortbewegung beginnen a) bei einem Rennen, Wettkampf ablaufen, abfahren, abschwimmen, abspringen b) abfliegen (Flugzeug) c) 〈umg.〉 abreisen (bes. mit dem Auto) 2. etwas starten beginnen lassen a) in Bewegung setzen; ein… … Lexikalische Deutsches Wörterbuch
starten — 1. a) anpfeifen, den Startschuss geben, eröffnen. b) loslaufen, lospreschen, losrennen; (Sport): abkommen, ablaufen. c) am Start sein, sich beteiligen, dabei sein, mitmachen, teilnehmen; (ugs.): mit von der Partie sein; (landsch.): mittun;… … Das Wörterbuch der Synonyme
Starten — This is an English locational surname which originates from the village of Stareton in the county of Warwickshire. Recorded in several spellings including Starten, Startin, Startine, and Starton, the name is now found in most parts of England.… … Surnames reference
starten — Start »Ablauf‹stelle›, Abfahrt, Abflug, Absprung; Beginn, Anfang«: Das Fremdwort wurde im 19. Jh. aus gleichbed. engl. start entlehnt. Das zugrunde liegende Verb engl. to start »fortstürzen, auffahren, losgehen, ablaufen; beginnen usw.«, das mit… … Das Herkunftswörterbuch
stárten — in štárten tna o prid. (ȃ) nanašajoč se na start: startna hitrost / startni blok opornik, od katerega se odrine tekmovalec na začetku tekalne proge; startni kamen manjši kvader s poševno zgornjo ploskvijo ob robu plavalnega bazena za startanje;… … Slovar slovenskega knjižnega jezika