-
1 to be trapped
opsluiten -
2 shut in
opsluiten; insluiten; opgesloten -
3 shutting in
opsluiten; omringen, insluiten -
4 ducting
opsluitenvangen -
5 to confine
opsluitenvastzetten -
6 to retain
opsluitentegenhoudenvasthouden -
7 coop
n. kippenren, kippenhok; Co-op winkel--------v. opsluiten; kooien; opsluiten in een kippehokcoop1[ koe:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————coop2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:did you spend the day cooped up in here? • heb je de hele dag hier in dit benauwde hok gezeten? -
8 pen
n. hok; kooi; box (baby-)--------n. pen; schrijver; manier van schrijven--------v. beperken; opsluiten--------v. schrijvenpen1[ pen] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 pen ⇒ balpen, vulpen3 hok ⇒ kooi, cel♦voorbeelden:————————pen2〈werkwoord; penned〉♦voorbeelden:2 pen in • opsluiten, beperkenpen up • opsluiten -
9 shut
adj. dicht--------v. sluiten, op slot doen; dichtdoen; dicht maken; dichtdoen ("een oogje dichtdoen"); sluiten (oren)shut1[ sjut] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:————————shut21 sluiten ⇒ dichtgaan, dichtslaan/klappen; 〈 figuurlijk〉 stopgezet worden 〈 bijvoorbeeld bedrijf〉, dicht/toe zijn♦voorbeelden:the door shuts badly • de deur sluit niet goedthe factory shuts down for a fortnight this summer • de fabriek gaat van de zomer twee weken dichtthe door shuts to • de deur gaat helemaal dicht→ shut up shut up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 sluiten ⇒ dichtdoen, dichtslaan/klappen/draaien♦voorbeelden:shut one's eyes/ears/mind to something • iets niet willen zien/horen/wetenshut in by mountains • door bergen ingeslotenshut off the water/gas • het water/gas afsluitenlive shut off from society • van de maatschappij afgezonderd levenshut the door to • de deur (pot)dicht doenshut out of • de toegang ontzeggen totshut someone into a room • iemand in een kamer opsluiten→ shut up shut up/ -
10 cage
n. kooi; gevangenkamp; lift--------v. inkooien; opsluitencage1[ keedzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————cage2〈 werkwoord〉1 kooien ⇒ in een kooi opsluiten/gevangen houden -
11 closet
n. kast; kleine kamer--------v. in een privevertrek opsluitencloset1[ klozzit] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————closet2〈werkwoord; voornamelijk passief〉♦voorbeelden: -
12 corral
n. kraal; omsloten ruimte voor het vee; wagenburg--------v. in-, opsluiten (v. vee)corral1[ korra:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————corral2〈werkwoord; corralled〉2 opstellen in een cirkel/wagenkamp -
13 immure
v. insluiten, opsluiten, inmetselen (als doodstraf) -
14 lock
n. slot; sluis; lok--------v. sluiten; in sluis opsluiten; stoppen; samenbinden; opgenomen wordenlock17 〈 rugby〉voorwaartse in de tweede/derde rij van de scrum♦voorbeelden:1 her golden locks • haar gouden lokken/haar¶ lock, stock, and barrel • in zijn geheel, alles inbegrepen————————lock21 sluiten ⇒ gesloten/vergrendeld (kunnen) worden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 the child had locked himself in/out • het kind had zichzelf ingesloten/buitengesloten -
15 seal
n. zeehond; zegel; stempel; stop, dop, afsluiting; afsluizen; teken; waarborg; wettelijk verklaren--------v. waterdicht maken; afsluiten; afdichten; verzegeld; gestempeld; wettelijk verklaren; beëindigenseal1[ sie:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zegel ⇒ stempel 〈 ook figuurlijk〉; lakzegel; (plak)zegel; 〈 figuurlijk〉 kenmerk; 〈 figuurlijk〉 bezegeling2 dichting ⇒ dichtingsmateriaal; (lucht/waterdichte) (af)sluiting; stankafsluiting♦voorbeelden:seal of love • bezegeling van de liefdeunder seal of confession • onder biechtgeheimunder seal of secrecy • onder het zegel van geheimhouding→ privy privy/————————seal21 op robben/zeehondenvangst gaan/zijnII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:seal the flavour in • het aroma vasthoudenseal off an area • een gebied afgrendelen -
16 secure
adj. zeker; veilig; sterk; gesloten--------v. verzekeren; bereiken; verwerven; beschermen; versterken; afsluiten; opsluitensecure1[ sikjoeə] 〈ook securer; secureness〉1 veilig ⇒ beschut, beveiligd2 veilig ⇒ stevig, zeker♦voorbeelden:secure against/from • veilig voorshe was secure of victory • de overwinning kon haar niet ontgaanII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉♦voorbeelden:————————secure2〈 werkwoord〉4 stevig vastmaken ⇒ vastleggen, afsluiten♦voorbeelden: -
17 shut up
zijn mond houden, iemand het zwijgen opleggen; opsluitenshut up♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 opsluiten ⇒ achter slot en grendel zetten, opbergen♦voorbeelden:shut up shop • de zaak sluiten -
18 bar
n. stang; tralie; tussenschot; wegversperring; salon; bar--------prep. zonder; behalve---------v. op slot doen, sluiten; versperrenbar1[ ba:]♦voorbeelden:bar of gold • baar goudbar of soap • stuk zeep4 a medal with a bar on the ribbon • een medaille met een balk/gesp op het lint→ horizontal horizontal/, parallel parallel/♦voorbeelden:be tried at (the) bar • in openbare terechtzitting berecht wordenIII 〈zelfstandig naamwoord; meestal Bar; the; werkwoord enkelvoud of meervoud〉♦voorbeelden:————————bar2〈werkwoord; barred〉♦voorbeelden:2 bar oneself in/out • zichzelf binnen/buitensluiten————————[ ba:ring] 〈 voorzetsel〉♦voorbeelden:all bar one • alle(n) op één nabar none • zonder uitzondering -
19 barricade oneself in one's room
-
20 barricade
n. versperring, hindernis--------v. barricade, versperringbarricade1[ bærikkeed, bærikkeed] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————barricade2〈 werkwoord〉1 barricaderen ⇒ versperren, afzetten♦voorbeelden:
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский
opsluiten
Страницы