-
1 leiden
leiden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 Ängste leiden • angst(en) uit-, doorstaan〈 verouderd〉 es litt mich nicht länger in diesem Dorf • ik kon het in dit dorp niet langer uithoudengut, wohl gelitten sein • bemind, (graag) gezien zijnich mochte ihn nie so recht leiden • ik heb hem nooit erg gemogen -
2 Schaden
Schaden〈m.; Schadens, Schäden〉2 schade, beschadiging ⇒ defect, gebrek♦voorbeelden:Schaden davontragen, erleiden • schade oplopen, lijden; nadeel ondervindenes soll dein Schaden nicht sein • het zal niet in je nadeel zijner nimmt Schaden an seiner Gesundheit • zijn gezondheid lijdt eronder, wordt erdoor geschaad〈 informeel〉 ab, fort, weg mit Schaden! • weg ermee!〈 formeel〉 zu Schaden kommen (bei) • verlies lijden (bij), nadeel ondervinden (van)〈 spreekwoord〉 wer den Schaden hat, braucht für den Spott nicht zu sorgen • wie de schade heeft, heeft de schande erbijzu Schaden kommen • letsel oplopen, gewond raken -
3 erfahren
erfahren1————————erfahren21 te weten komen, vernemen2 ondergaan, beleven, doormaken♦voorbeelden:etwas am eigenen Leibe erfahren • iets aan den lijve ervaren -
4 erleben
erleben1 beleven, meemaken ⇒ ondervinden♦voorbeelden:erlebte Musik • doorvoelde muziekwir werden es ja erleben • we zullen het wel zienam eigenen Leibe erleben • aan den lijve ondervinden -
5 Abbruch
-
6 Leib
〈m.; Leibes, Leiber〉1 lijf, lichaam♦voorbeelden:bei lebendigem Leibe, lebendigen Leibes • levendetwas am eigenen Leib(e) erfahren, spüren • iets aan den lijve voelen, ondervindenam ganzen Leib(e) zittern • over heel zijn lichaam bevenkaum ein Hemd auf dem Leib(e) haben • nauwelijks een hemd aan het lijf hebbenjemandem auf den Leib rücken • iemand op het lijf vallen, aan zijn hoofd zeurendiese Stelle ist ihm (wie) auf den Leib (zu)geschnitten, geschneidert • deze baan is hem op het lijf geschrevendas reißt mir das Herz aus dem Leib • dat gaat mij aan het hartGefahr für Leib und Leben • gevaar voor leven en goedmit Leib und Seele • met hart en zielbleibe mir damit vom Leibe! • blijf me daarmee van het lijf!jemandem zu Leibe rücken, gehen • iemand te lijf gaaneiner Sache zu Leibe gehen, rücken • een zaak aanpakkener ist gut bei Leibe • hij is dik, corpulent〈 spreekwoord〉 Essen und Trinken hält Leib und Seele zusammen • ±iop een volle buik staat een vrolijk hoofd/i -
7 Schwierigkeit
Schwierigkeit〈v.; Schwierigkeit, Schwierigkeiten〉1 moeilijkheid ⇒ probleem, bezwaar, last♦voorbeelden:das bereitete, machte Schwierigkeiten • dat veroorzaakte moeilijkhedenjemandem Schwierigkeiten bereiten, machen, verursachen • het iemand moeilijk makendas macht Schwierigkeiten! • dat zal moeilijkheden, problemen opleveren! -
8 Schwierigkeiten begegnen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Schwierigkeiten begegnen
-
9 am eigenen Leibe erleben
am eigenen Leibe erlebenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > am eigenen Leibe erleben
-
10 etwas zu spüren bekommen
iets aan den lijve ondervinden, iets merkenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > etwas zu spüren bekommen
-
11 fühlen
fühlenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:1 ein fühlendes Herz • een meevoelend, meelevend hartII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:jemandem den Puls fühlen • iemand de pols voelen2 Achtung, Liebe für jemanden fühlen • achting, liefde voor iemand voelen♦voorbeelden: -
12 jemandes Hass zu spüren kriegen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandes Hass zu spüren kriegen
-
13 kosten
kosten♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 koste es, es koste, was es wolle • het koste wat het wil, coûte que coûte -
14 kriegen
kriegen〈 informeel〉♦voorbeelden:den Dieb kriegen • de dief te pakken krijgensein Recht kriegen • het recht aan zijn kant krijgenSchläge kriegen • slaag krijgeneinen ordentlichen Schrecken kriegen • zich een aap schrikkendie Wut kriegen • razend wordener konnte den Zug nicht mehr kriegen • hij kon de trein niet meer halenich krieg es satt • ik heb er de buik van voldie Kinder satt kriegen • de kinderen genoeg te eten gevenjemandes Hass zu spüren kriegen • iemands haat ondervindenda kriegte ich zu viel • dat werd me te ergdas werden wir schon kriegen • dat spelen we wel klaares mit der Angst zu tun kriegen • bang worden -
15 spüren
spüren1 (be)speuren ⇒ gewaarworden, voelen, merken♦voorbeelden:1 etwas zu spüren bekommen • iets aan den lijve ondervinden, iets merken -
16 stoßen
stoßen♦voorbeelden:4 mit den Füßen nach jemandem stoßen • (naar) iemand trappen, schoppenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:jemanden von sich stoßen • (a) iemand van zich afstoten, iemand wegduwen; 〈 (b) formeel; figuurlijk〉 iemand verstoten♦voorbeelden: -
17 verzögern
-
18 viel Liebe erfahren
-
19 zu Schaden kommen bei
zu Schaden kommen (bei)verlies lijden (bij), nadeel ondervinden (van)
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский