-
21 interpellate
v. interpelleren[ intə:pəleet] 〈zelfstandig naamwoord: interpellation〉 -
22 interpose
v. stellen of plaatsen tussen; tussen beiden komen, in de rede vallen[ intəpooz]II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
23 intersperse
v. verstrooien, schakeren[ - spə:s]1 verspreid zetten/leggen ⇒ (hier en daar) strooien2 afwisselen ⇒ variëren, van tijd tot tijd onderbreken♦voorbeelden: -
24 lay over
n. korte onderbreking van een reis--------v. bovenop leggen; bedekken; uitspreiden over; een korte onderbreking houden gedurende een reislay over -
25 push in
-
26 relieve
v. verlichten; ontlasten; ontzetten; aflossen; afwisselen[ rillie:v]1 verlichten ⇒ opluchten, ontlasten3 ondersteunen ⇒ helpen, troosten, bemoedigen♦voorbeelden:it will relieve your mind • het zal je opluchtenrelieve of • ontlasten van, afhelpen van; 〈 schertsend〉 afhandig maken; 〈vaak passief; eufemistisch〉ontslaan uit, ontheffen van -
27 short
adj. kort; laag; zonder, niet genoeg; -loos; klein; geconcentreerd; minder--------adv. opeens; weldra; in het kort; op de rand van; spoedig--------n. kort; te kort; kortaangebonden, kortaf; driftig; klein; bros; puur, niet met water aangemengd; beknopt (leerboeken); krap, karig, te weinig; plotseling; eenvoudiger manier; filmpje (slang)--------v. verkorten, kortsluitng (elekriciteit)short1[ sjo:t]♦voorbeelden:II 〈 meervoud〉————————short2〈bijvoeglijk naamwoord; shortness〉1 kort ⇒ klein, beknopt3 te kort ⇒ onvoldoende, karig, krap♦voorbeelden:short haul • transport over korte afstandshort story • kort verhaalshort view • kortzichtigheidtake the short view of something • iets op korte termijn ziennothing short of • niets minder dan, in één woordsomething short of • weinig minder dan, bijnalittle short of • weinig minder dan, bijnashort for • een afkorting vanin short • in het kort(at) short notice • (op) korte termijnin the short run/term • op korte termijnshort time • korte(re) werktijdshort change • te weinig wisselgeldshort measure • krappe maat, mancoshort memory • slecht geheugenshort of money • krap bij kasbe on short rations • (te) krap gerantsoeneerd zijnin short supply • schaars, beperkt leverbaarshort weight • ondergewichtshort by ten • tien te kort/te weinig/verwijderd vantwo short of fifty • op twee na vijftig(be) short of/on • te kort (hebben) aanshort temper • drift(igheid)short waist • verhoogde taille————————short3〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 four inches short • vier inches te kort/te weinigcome/fall short • tekortschietengo short (of) • gebrek hebben (aan)run short • bijna op zijnrun short of (something) • bijna zonder (iets) zitten2 bring/pull up short • plotseling stoppen/tegenhoudenstop short • plotseling ophoudennothing short of • slechts, alleen maar; niets minder danshort of • behalve, zonder→ long long/ -
28 stop over
-
29 take up
v. opnemen; verzamelen; een hobbie beginnen; een vrijetijdsbesteding beginnen (bv.: "Om de winterdagen snel voorbij te laten gaan, denk ik eraan om skilessen te nemen")take up♦voorbeelden:take up with • bevriend raken metII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 oplichten ⇒ optillen, oppakken9 aannemen ⇒ aanvaarden, ingaan op♦voorbeelden:he was completely taken up with his new book • hij werd volkomen in beslag genomen door zijn nieuwe boektake up gardening • gaan tuinierentake up a matter • een zaak aansnijdenI'll take things up with your superior • ik zal de zaak aan je chef voorleggen -
30 terminate a pregnancy
-
31 terminate
v. aflopen, beëindigen[ tə:minneet] 〈zelfstandig naamwoord: termination〉1 eindigen ⇒ ten einde lopen, aflopenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 beëindigen ⇒ eindigen, een eind maken aan, (af)sluiten♦voorbeelden:1 terminate a contract • een contract opzeggen/vernietigenterminate a pregnancy • een zwangerschap onderbreken -
32 walk out
het werk neerleggen; staken; weglopen (uit een vergadering)walk outhet werk onderbreken, staken; opstappen, weglopen 〈 bijvoorbeeld bij overleg〉 -
33 walk
n. wandeling, loop; voettocht; weggetje; doorgang; trottoir; manier van lopen; beroep, baan; loopbaan--------v. lopen, wandelen; voettocht maken; leiden; brengen; gedragenwalk1[ wo:k]5 wandelgang ⇒ promenade; voetpad♦voorbeelden:a ten-minute walk • een wandeling van tien minuten4 walk of life • beroep, roeping; (maatschappelijke) rang/standall walks of life • elke rang en stand♦voorbeelden:————————walk21 lopen♦voorbeelden:¶ walk away from 〈 informeel〉 • er ongedeerd afkomen bij 〈 ongeluk〉; 〈 sport〉 met gemak achter zich latenwalk off • opstappen, er vandoor gaanwalk out 〈 informeel〉 • het werk onderbreken, staken; opstappen, weglopen 〈 bijvoorbeeld bij overleg〉walk tall • het hoofd hoog dragen, trots zijnwalk up! • kom erin!, komt dat zien! 〈 bijvoorbeeld bij circus〉walk up to someone • op iemand afgaanwalk into a job • gemakkelijk aan een baan komen〈 informeel〉 walk over • met gemak achter zich laten/overwinnenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 lopen over/door/langs/op ⇒ bewandelen♦voorbeelden:→ learn learn/ -
34 Control Break
Control Break commando, de combinatie van toetsen die wordt gebruikt voor het onderbreken of deactiveren van de uitvoering van een programma in DOS -
35 Ctrl Break keys
Ctrl Break toetsen, toetsen die worden gebruikt voor het onderbreken of deactiveren van de uitvoering van een programma in DOS -
36 barge into
(Informeel) ongeïnviteerd naar binnengaan (vb. "He wasn't invited so he barged into the party"); ongepast een conversatie verbreken, onderbreken, storen (bv. "My sister-in-law barges into the conversation when I speak with my mother-in-law) -
37 cut short
verkorten,stoppen,onderbreken; de mond snoeren -
38 interrupt a conversation
een gesprek onderbreken -
39 uninterruptable
adj. niet te onderbreken -
40 warm boot
warme opstart, herstarten, herstart die wordt uitgevoerd zonder het hele systeem van stroomtoevoer te onderbreken
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский
onderbreken
Страницы