-
1 komen
1 [algemeen] venir2 [aan-, overkomen] arriver (à)3 [toegevoegd worden aan] être ajouté (à)♦voorbeelden:er komen mensen vanavond • nous avons du monde ce soirer komt regen • il va pleuvoirin afwachting van de dingen die komen gaan • en attendant la suite des événementswat niet is, kan nog komen • tout est encore possibleeen paar dagen komen logeren bij iemand • venir passer quelques jours chez qn.komen te overlijden • venir à mourir, décéderik kwam, zag en overwon • je suis venu, j'ai vu, j'ai vaincudat komt eerst • cela passe avantkomt er nog wat van? • c'est pour aujourd'hui ou pour demain?er komt niets van in! • il n'en est pas question!dat komt ervan als je niet luistert • voilà ce qui arrive quand on n'écoute pasovereind komen • se levertussenbeide komen • intervenirhij kan niet uit zijn bed komen • il a des problèmes à se levervan school komen • rentrer de l'écoleje komt als geroepen • tu ne pouvais pas mieux tomberkomt u ook? • serez-vous des nôtres?ze zullen je zien komen! • ils te sentiront venir!er komen • y arriver〈 figuurlijk〉 komt hij er vandaag niet, dan komt hij er morgen • avec lui c'est tout doucement le matin, pas trop vite le soirer komt 15 % voor bediening bij • il faut ajouter 15 % pour le servicevan het een komt het ander • de fil en aiguilleer moet een kindje komen • ils vont (nous allons etc.) avoir un enfantiets te weten komen • apprendre qc.waardoor, hoe komt het? • comment ça se fait?hoe kom je daar nou bij?, hoe kom je erbij! • où vas-tu chercher cela?; où as-tu pris une telle idée?kom er eens aan, als je durft • touches-y si tu oseskom ik gelegen? • est-ce que je (vous) dérange?het komt niet zo nauw • ce n'est pas à un(e) cm (minute, franc etc.) prèsergens niet aan toe komen • ne pas trouver le temps de faire qc.dat komt (goed) van pas, uit • ça tombe à pichoe kom je aan die knul? • où as-tu déniché ce gars?aan geld zien te komen • se procurer de l'argentde wegen komen hier bij elkaar • les chemins se rejoignent ici〈 figuurlijk〉 ergens in (kunnen) komen • (pouvoir) s'imaginer qc.de optocht kwam langs mijn huis • le défilé est passé devant chez moiop een gedachte komen • avoir une idéeergens niet op kunnen komen • ne plus se rappeler qc.vervolgens kwam de spreker op een ander onderwerp • ensuite l'orateur aborda un sujet différentdat komt op 200 gulden • cela revient à 200 florinstot zichzelf komen • 〈 weer meester over zichzelf worden〉 se reprendre; 〈 weer bij bewustzijn komen〉 reprendre ses esprits -
2 pas
pas1I 〈de〉♦voorbeelden:een veerkrachtige pas • un pas soupleiemand de pas afsnijden • couper la route à qn.de pas inhouden • ralentir le paser flink de pas inzetten • y aller d'un pas gaillardpas op de plaats maken • piétiner sur placezijn pas versnellen • presser le pastwee passen hier vandaan • à deux pas d'iciII 〈 het〉♦voorbeelden:in iets te pas komen • être nécessaire (à)jouw gedrag komt hier niet te pas • ton attitude est déplacéevan pas • opportunjuist van pas komen, te pas komen • 〈 op het goede tijdstip〉 tomber à pic; 〈 gelegen komen〉 venir au bon momentniet van pas • hors de proposdat zou uitstekend van pas komen • cela nous arrangerait biendat geeft geen pas • cela ne se fait pas————————pas25 [in nog hogere mate] 〈 onderwerp〉 voilà qui; 〈 lijdend voorwerp〉 voilà ce que, ça, c'est du, de la 〈+ zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:werktuigdelen pas maken • ajuster des pièceshet pas getrouwde stel • les jeunes mariéshij is pas aangekomen • il vient d'arriverik heb hem pas nog gezien • je l'ai vu l'autre jour encorezo pas • à l'instanthet is pas tien uur • il n'est que dix heureshet is pas een jaar geleden • il y a un an seulementwe zijn pas in Utrecht • nous ne sommes qu'à Utrechtdan pas • alors seulementzij is vanavond pas aangekomen • elle est seulement arrivée ce soirpas toen hij weg was begreep ik … • ce n'est qu'après son départ que j'ai compris …5 dat is pas lekker! • voilà qui est bon!dat is pas hard werken! • c'est ce qui s'appelle travailler! -
3 afwachten
1 attendre♦voorbeelden:een afwachtende houding aannemen • voir venir (les événements)afwachtende politiek • politique attentisteeen nadere verklaring afwachten • attendre une explication plus précisewe moeten maar afwachten • il faut voir venir -
4 dan
dan1〈 bijwoord〉1 [op dat tijdstip] alors2 [daarna, daarbij] puis3 [bijwoord van voorwaarde] 〈 wordt niet vertaald〉♦voorbeelden:2 eerst werken, dan spelen • d'abord le travail, ensuite le jeuhij heeft twee huizen in de stad en dan nog één buiten • il a deux maisons à la ville et une autre à la campagneen dan? • et alors?3 als de trein niet rijdt, dan kan ik niet komen • s'il n'y a pas de trains, je ne peux pas venir〈 in een gebiedende zin〉 ga dan toch aan je werk! • mets-toi donc au travail!hebben dan alle getuigen gelogen? • tous les témoins auraient donc menti?ook goed, dan niet • eh bien, comme tu veuxdie schrijver had dan toch (maar) veel succes • n'empêche que cet auteur a eu beaucoup de succèsen wat dan nog? • et alors?————————dan2〈 voegwoord〉3 [na een ontkennende zin] que5 [of] ou (bien)♦voorbeelden:dat boek kost meer dan honderd frank • ce livre coûte plus de cent francshet is prettiger iets ineens af te werken, dan dat men er nog eens voor terug moet komen • il est plus agréable de finir quelque chose que de devoir y revenir une autre foisdat is anders dan je zegt • c'est différent de ce que tu disis het feest morgen dan wel overmorgen? • la fête est demain ou (bien) après-demain? -
5 hebben
1 [algemeen] avoir2 [verdragen] supporter♦voorbeelden:gelijk hebben • avoir raisonmag ik dat potlood even van je hebben? • je peux t'emprunter ton crayon une seconde?〈 zelfstandig〉 iemands hele hebben en houden • toutes les possessions de qn.(het) met iemand te doen hebben • plaindre qn.dagelijks met iemand te doen hebben • avoir journellement affaire à qn.je hebt alleen maar te doen wat ik zeg • tu n'as qu'à faire ce que je te disgeen klagen hebben • ne pas avoir à se plaindremag ik dat hebben? • je peux l'avoir?iets moeten hebben • vouloir absolument qc.van wie heb je dat? • qui t'a dit ça?hoe laat heb je het? • quelle heure as-tu?hoe heb ik het nu, hoe hebben we het nu met elkaar? • que faut-il penser de tout cela?het druk hebben • être très occupéwij hebben het goed met elkaar • nous nous entendons bienhoe heb ik het nu met je? • qu'est-ce que tu me fais là?ik heb het niet uit mijzelf • je ne l'ai pas inventéhebt u nog iets? • d'autres questions?het heeft er veel van dat … • tout porte à croire que … 〈+ aantonende wijs〉men weet niet wat men aan hem heeft • on ne sait jamais à quoi s'en tenir sur son compteiets bij zich hebben • avoir qc. sur soihet in zijn rug hebben • souffrir du doszij hebben iets met elkaar • ils ont une liaisoniets vrolijks over zich hebben • avoir l'air joyeuxiemand tot man hebben • avoir qn. pour marivan wie heeft hij dat? • de qui tient-il cela?veel van iemand hebben • tenir beaucoup de qn.zij heeft het niet van een vreemde • elle a de qui tenirhij heeft er niets op tegen • il n'a rien contreeen klap van heb ik jou daar • une gifle magistrale2 hij kan niet veel hebben • 〈m.b.t. drank〉 il ne supporte guère l'alcool; 〈 vlug overstuur〉 il panique très viteiets kunnen hebben • pouvoir supporter qc.iets niet willen hebben • ne pas vouloir de qc.〈 pejoratief〉 wat moet je (van me) hebben? • qu'est-ce que tu me veux?ik moet er niets van hebben • 〈 niets mee te maken〉 je ne veux pas en entendre parler; 〈 houd er niet van〉 très peu pour moi, mercimoet je net Freek hebben • et c'est à Freek que tu demandes ça?; 〈 dat is dé man〉 oh! alors Freek, c'est l'homme qu'il (te, nous) fautwaar wil je me hebben? • où veux-tu que je me mette?nu kom je waar ik je hebben wil • maintenant tu vois où je veux en venirwat had u gehad willen hebben? • vous désirez?iets zus of zo (gedaan) willen hebben • vouloir (qu'on fasse) qc. de telle ou telle façonwe zullen hem hebben • on l'auradan heb je dat • voilà, c'est ce qui arrivedaar zullen we (zul je) het hebben • il va y avoir du pétarddaar hebben we het (gedonder) • ça y est, voilà les emmerdements qui (re)commencentdaar heb je het al • nous y voilàje hebt ook groene druiven • il y a aussi des raisins verts〈 in opsommingen〉 daar heb je … • (alors) voilà …ik heb niets aan die prullen • cette camelote ne me sert à rienwat zullen we nu hebben • allons bon, quoi encore?daar heb je hem lelijk mee • là tu le tiens biendat heb je ervan • on pouvait s'y attendrede hoeveelste hebben we? • on est le combien aujourd'hui?liever hebben • aimer mieuxhij had het niet meer • il n'en pouvait pluswel heb ik ooit! • a-t-on jamais (vu)!heb je ooit van je leven! • a-t-on jamais vu de la vie!ik heb het niet op hem • je ne l'aime pasik zal het er met hem over hebben • je lui en parleraiik heb het tegen jou • c'est à toi que je parlehem om hebben • être bourré→ link=god godII 〈 hulpwerkwoord〉1 [ter aanduiding van de voltooide tijd bij werkwoorden] avoir ⇒ 〈 met wederkerend werkwoord, sommige werkwoorden die een beweging uitdrukken〉 être♦voorbeelden:gelachen dat we hebben! • qu'est-ce qu'on a ri!hij heeft het weggegeven • il l'a donné -
6 willen
1 vouloir♦voorbeelden:ik wil niets liever dan rust • je n'aspire qu'au reposgeen kritiek willen aannemen • ne pas admettre la critiquewillen behagen • chercher à plairedoor willen gaan voor • se faire passer pourik wil er graag heen gaan • je voudrais bien y allerof men mij wil geloven of niet • qu'on me croie ou noniets dolgraag willen hebben • mourir d'envie d'avoir qc.je hebt niets te willen! • il n'y a pas de ‘je veux’ qui tienne!ik wil er niets meer over horen • je ne veux plus en entendre parlerdat mocht je willen! • ça ne te déplairait pas, hein!iemand niet willen ontmoeten • refuser de voir qn.ik wilde net weggaan • je m'apprêtais à partirniets van iemand willen weten • ne plus vouloir entendre parler de qn.toneelspeler willen worden • vouloir devenir comédienja, wat wil je? • qu'est-ce que tu veux!wat wil die man hier? • que fait cet homme ici?willen jullie nog wat? • en voulez-vous encore?als u het beslist wilt • si vous y tenezik wil best wel • je ne dis pas nongraag willen dat … • avoir envie que … 〈+ aanvoegende wijs〉liever willen • aimer mieuxik wil niets liever • je ne demande pas mieuxik begrijp wel waar je heen wilt • je vois où tu veux en venirwat wilt u van hem, haar? • 〈 agressief〉 que lui voulez-vous?niemand wil hem als vriend • personne ne veut de lui comme amizoals u wilt • comme vous voudrezof je wilt of niet • que tu le veuilles ou non〈 spreekwoord〉 wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet • ne fais pas à autrui ce que tu ne voudrais pas qu'on te fît (à toi-même)het gerucht wil, dat … • on dit que …dat wil wel eens gebeuren • ce sont des choses qui arriventwil jij je mond wel eens houden? • veux-tu bien te taire?het moet al erg meevallen, wil zij die baan krijgen • il faudra qu'elle ait de la chance si elle veut obtenir cet emploihet wil niet lukken • ça ne marche pasik zou wel willen schrijven, maar … • j'écrirais bien, mais …dat wil zeggen • c'est-à-dire (< afkorting> c.-à-d.)ik zou dat wel eens willen zien • j'aimerais bien voir çahij wil 's avonds nog wel eens thuis zijn • il lui arrive de rester chez lui, le soirhij wil er niet aan • il n'en veut pasdat zou ik best willen • cela ne me déplairait pasdat wil er bij mij niet in • je n'admets pas celaik zou wel met u mee willen • j'irais bien avec vousik wou dat jullie opschoten • si vous vous dépêchiez un peu?ik wou dat ik een fiets had! • si seulement j'avais un vélo!ik zou willen dat … • j'aimerais que … 〈+ aanvoegende wijs〉zijn naam wil me niet te binnen schieten • je n'arrive pas à retrouver son nom -
7 halen
2 [bij zich laten komen] faire venir3 [behalen] obtenir♦voorbeelden:1 waar haal jij je vlees? • où achètes-tu ta viande?iemand komen halen • venir prendre qn.een zakdoek uit z'n zak halen • sortir un mouchoir de sa pocheiets uit een la halen • prendre qc. dans un tiroirwaar moet ik dat geld vandaan halen? • et où trouverai-je tout cet argent?daar valt niets te halen • il n'y a rien à y gagnerwaar haalt hij het vandaan? • où a-t-il pris ça?; 〈 ironisch〉 où va-t-il chercher ça?iets naar zich toe halen • 〈 figuurlijk〉 mettre son empreinte sur qc.de boot halen • arriver à temps pour prendre le bateaude trein niet halen • manquer le trainhij haalt het niet bij jou • il ne t'arrive pas à la chevilledat haalt het niet bij … • cela n'est rien auprès de …hij weet nog een aardig geluid uit de piano te halen • il arrive à tirer des sons très convenables de ce pianoer van alles bij halen • se perdre dans des digressionsiemand erin halen • associer qn. à qc. 〈bijv. zaak, gesprek〉eruit halen wat erin zit • 〈 het uiterste vergen〉 tirer le maximum de qc.; 〈 maximaal van iets gebruik maken〉 profiter au maximum de qc.omhoog halen • monteromlaag halen • descendreiemand onderuit halen • étaler qn.alles overhoop halen • tout chambouler〈 figuurlijk〉 iemand naar beneden halen • mettre qn. plus bas que terreiemand uit de wedstrijd halen • retirer un joueur de la compétitionvlekken uit kleren halen • détacher des vêtementsvechters uit elkaar halen • séparer des combattantsgaren uit elkaar halen • démêler les fils d'un écheveaueen machine uit elkaar halen • démonter une machine〈 figuurlijk〉 voor zich halen • se représenter (qc.) en esprit1 [met moeite ademen] respirer avec difficulté♦voorbeelden: -
8 net
net1〈 het〉♦voorbeelden:het haar in een netje dragen • serrer les cheveux dans une résillede bal in het net trappen • envoyer le ballon dans le filet〈 figuurlijk〉 iemand in zijn netten verstrikken • attirer qn. dans ses filets〈 figuurlijk〉 in iemands netten verstrikt raken • tomber dans les filets de qn.————————net24 [hygiënisch] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 net/nette♦voorbeelden:keurig net gekleed • bien misin het net schrijven • mettre au netnette mensen • gens comme il faut5 net goed! • c'est bien fait!〈 ironisch〉 dat kun je net denken! • des clous!net doen alsof • faire semblant denet wat ik dacht • c'est bien ce que je me disaisik weet het nog zo net niet • je n'en suis pas si sûrnet zo • de la même manièrede een net zoveel geven als de ander • donner autant à l'un qu'à l'autrenet zoals • tout commezo is het maar net • c'est comme çaik wilde net weggaan • j'étais sur le point de partirzijn trein maar net op tijd halen • avoir son train de justessedat was nog maar net op tijd • il s'en est fallu de peumaar net de tijd hebben om … • n'avoir que le temps de …zij is net een jongen • c'est un vrai garçondat is net zilver • on dirait de l'argentnet echt • on jurerait que c'est (du) vraimet deze zaak gaat het net zo als met die andere • il en va de cette affaire comme de l'autrehij is net zo lui als ik • il est aussi paresseux que moiik zou net zo goed kunnen weigeren • je pourrais (tout) aussi bien refuserje kunt net zo goed tegen een dove praten • autant parler à un sourd!net of • comme si -
9 schelen
2 [ter harte gaan] importer (à qn.)3 [ontbreken] manquer♦voorbeelden:zij scheelt een hoofd met hem • 〈 groter〉 elle a une tête de plus que lui; 〈 kleiner〉 elle a une tête de moins que luidat scheelt! • ah mais ça change tout!dat scheelt veel • ça fait une grande différencehet scheelt weinig • ça ne fait pas une grande différencezij schelen niet veel in leeftijd • il n'y a pas une grande différence d'âge entre euxwat kan me dat schelen? • qu'est-ce que ça peut bien me faire?het kan mij weinig schelen • peu m'importedat scheelt maar weinig • il s'en faut de peuwat scheelt je? • il y a quelque chose qui ne va pas?er scheelt altijd iets aan (bij hem) • il n'est jamais contentik weet heel goed wat er aan scheelt • je sais très bien ce qui ne va paswat scheelt er aan dat boek? • qu'est-ce que tu lui reproches, à ce livre? -
10 weinig
weinig11 peu (de)♦voorbeelden:er waren maar weinig mensen • il n'y avait pas grand mondede ontploffing richtte weinig schade aan • l'explosion fit peu de dégâtser maar weinig hebben • n'en avoir que peuhij weet er weinig van • il n'y connaît pas grand-choseook al is het nog zo weinig • si peu que ce soitmet weinig tevreden zijn • se contenter de peueen weinig suiker • un peu de sucrehet weinige dat ik bezit • le peu que je possède————————weinig2〈 bijwoord〉1 peu♦voorbeelden:1 weinig om iets geven • faire peu de cas de qc.ergens weinig komen • venir peu qp.weinig van zich laten horen • ne pas donner souvent signe de vieweinig thuis zijn • être rarement à la maisonhoe weinig ook • si peu que ce soitzeer weinig • fort peu -
11 hetgeen
♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 hij kon niet komen, hetgeen hij betreurde • il ne put venir, ce qu'il déploravijf gulden of twee rijksdaalders, hetgeen op hetzelfde neerkomt • cinq florins ou deux fois deux florins et demi, ce qui revient au mêmezij stuurde mij een brief, hetgeen ik van haar niet verwachtte • elle m'envoya une lettre, ce à quoi je ne m'attendais pas de sa part -
12 laten
1 [algemeen] laisser2 [ergens in bergen] mettre♦voorbeelden:hij kan het roken niet laten • il ne peut pas s'empêcher de fumerdat laat mij koud • ça me laisse froidde deur open laten • laisser la porte ouverteiemand laten begaan • laisser faire qn.dat laat zich denken • cela se conçoitik heb het op tafel laten liggen • je l'ai oublié sur la tableik heb mij laten wijsmaken (dat) • je me suis laissé dire (que)wil je dat wel eens laten! • as-tu bientôt fini!een meisje laten zitten • laisser tomber une fillelaat dat! • ça suffit!het erbij laten (zitten) • en rester làhij kan het niet laten • il ne peut pas s'en empêcherik kan het niet laten te … • je ne peux m'empêcher de …laat maar! • laisse!laat maar zitten! • 〈m.b.t. wisselgeld〉 gardez la monnaie!daar zullen we het bij laten! • nous en resterons là!laat de kat maar in de tuin • laisse le chat aller au jardinhij werd in de kamer gelaten • on le fit entreriemand met rust laten • laisser qn. tranquille2 waar moet ik het boek laten? • où est-ce que je dois mettre le livre?waar laat die jongen al dat eten? • où est-ce que ce garçon fourre toute cette nourriture?zijn gedachten laten gaan • laisser libre cours à ses idéesiemand laten halen • envoyer chercher qn.de dokter laten komen • faire venir le médecinlaat me niet lachen! • laissez-moi rire!zich laten leiden • se laisser conduireiemand iets laten weten • faire savoir qc. à qn.¶ waar heb ik mijn potlood gelaten? • qu'ai-je fait de mon crayon?en laat hij het nu nog doen ook! • et le plus beau c'est qu'il le fait!laten wij elkaar helpen • aidons-nous les uns les autreslaten we nu maar opschieten! • allons, dépêchons-nous!laat staan • moins encorelaat ze mooi zijn, erg verstandig is ze niet • si elle est belle, elle n'est pas très maligne!laat het nu net beginnen te gieten • et voilà qu'il commence à pleuvoirde lamp naar beneden laten • descendre la lampe→ link=blauwblauw blauwblauw -
13 lopen
2 [rennen; blootgesteld worden aan] courir3 [zich verplaatsen; voortbewogen worden] aller4 [stromen] couler5 [in werking zijn] marcher7 [zich uitstrekken] s'étendre9 [+ onbepaalde wijs][bezig zijn met] être en train (de faire qc.) 〈 in verleden tijd te vertalen door imparfait〉♦voorbeelden:over zich laten lopen • tout supporter sans rechigner〈 figuurlijk〉 ergens tegenaan lopen • tomber sur qc.achter iemand aan lopen • suivre qn.; 〈 figuurlijk〉 courir après qn.het is te ver om te lopen • c'est trop loin pour y aller à piedhet lopen • la marche à piedde atleten liepen zich warm • les athlètes couraient pour s'échaufferhet op een lopen zetten • prendre ses jambes à son couhij liep wat hij kon • il courait à perdre haleinelopen! • courez!het boek loopt goed • le livre se vend très bienlos lopen • être en libertéhij loopt voor elk wissewasje naar de dokter • il va chez le médecin pour le moindre boboeen rilling liep over haar rug • un frisson courut le long de son dosalles laten lopen • être incontinenthet bloed loopt uit de wond • le sang coule de la blessureeen motor die slechts loopt op loodvrije benzine • un moteur qui ne consomme que de l'essence sans plombde meningen lopen hierover uiteen • à ce propos, les avis sont partagésdeze weg loopt naar Haarlem • cette route conduit à Haarlemdeze registers lopen over een lange periode • ces registres s'étendent sur une longue périodehet gebergte loopt van het oosten naar het westen • la chaîne de montagnes s'étend d'est en ouestde zaak loopt fout • ça va mal finiralles loopt gesmeerd • tout marche comme sur des rouletteshet moet al heel raar lopen als … • il est peu probable que … 〈+ aanvoegende wijs〉ze liepen uren te wandelen • ils se promenaient des heures entièresdeze schoenen lopen gemakkelijk • ces souliers sont très confortableshet loopt wel los • cela finira par s'arrangerdat is te gek om los te lopen • il y a de l'abusin de duizenden lopen • se chiffrer par millierstegen de zestig lopen • aller sur ses soixante ansII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [deelnemen aan] suivre♦voorbeelden:1 [naderen] approcher (de)♦voorbeelden: -
14 pas
1. m1) pas m2) carte f d'identité3) col m, passage m4) occasion f2. bn2) horizontal3. bw2) venir de, à peine3) ne...que4) voilà qui, voilà ce que, ça, c'est du, de la -
15 mankeren
1 [algemeen] manquer2 [schelen; hebben] avoir♦voorbeelden:er mankeert nogal wat aan • 〈m.b.t. apparaat〉 il est souvent en panne; 〈 abstract〉 c'est loin d'être au pointik kom, zonder mankeren • je ne manquerai pas de venirwat mankeert je toch? • mais qu'est-ce que tu as?wat mankeer je? • qu'est-ce qui ne va pas?wat mankeert er aan de televisie? • qu'est-ce qu'elle a, cette télé? -
16 niet
niet1♦voorbeelden:II 〈 het〉♦voorbeelden:te niet doen • abolirte niet gaan • disparaître————————niet2〈 bijwoord〉2 [toch, immers] pourtant♦voorbeelden:is 't niet? • pas vrai?ik kan niet komen • je ne peux pas venirals ik me niet vergis • si je ne me trompeik ook niet • moi non pluswaarom niet? • pourquoi pas?niet alleen …, maar ook • non seulement …, mais (encore)het betaalt goed, daar niet van • ça paie bien, là n'est pas le problèmedan niet! • tant pis!niet eens • même pasniet slecht • pas malvolstrekt niet • pas du toutniet dat … • ce n'est pas que …het is lekker, of niet? • c'est bon, n'est-ce pas?2 heb ik het je niet gezegd? • je te l'avais bien dit!hoe vaak heb ik niet gedacht … • j'ai bien souvent pensé …wat heb ik hen niet dikwijls gewaarschuwd • et pourtant je les ai souvent avertisniet waar? • n'est-ce pas?————————niet31 (ne …) rien♦voorbeelden: -
17 voelen
1 [algemeen] sentir♦voorbeelden:zoiets moet je voelen • qc. comme ça, il faut pouvoir le sentirhij schijnt die beledigingen niet te voelen • il semble insensible à ces insultesde grond onder je voeten voelen wegglijden • sentir le sol se dérober sous ses pieds 〈 ook figuurlijk〉ik voel wel waar hij heen wil • je devine où il veut en venirvoelt u wat ik bedoel? • vous comprenez ce que je veux dire?voel eens wat een zachte stof • sens comme ce tissu est douxvoel je hoe dat zit? • tu comprends quelle est la situation?→ link=horen horenII 〈wederkerend werkwoord; zich voelen〉1 [in een toestand verkeren] se sentir♦voorbeelden:1 voel je je wel lekker? • tu es sûr que ça va?zich ergens thuis voelen • se sentir qp. comme chez soizich beter voelen • se sentir mieux→ link=kat kat2 [genegenheid kennen; aantrekkelijk achten] être attiré par♦voorbeelden:veel voor een vak voelen • être très attiré par un métierer veel voor voelen om naar huis te gaan • avoir grande envie de rentrer (à la maison)ik voel er niet veel voor • ça ne me tente pas tropik voel meer voor Spanje • je préfère l'Espagnevoel je wat voor een weekendje Parijs? • un week-end à Paris, ça te dit? -
18 zaak
♦voorbeelden:het ministerie van Buitenlandse Zaken • le Ministère des Affaires étrangèresbemoei je met je eigen zaken! • mêle-toi de tes affaires!gemene zaak maken met iemand • faire des affaires louches avec qn.de goede zaak • la bonne causehet hele zaakje • tout le bazardat is een kwade zaak • c'est une affaire fâcheuseeen advocaat van kwade zaken • l'avocat du diableeen onaangename zaak • une fâcheuse affaireonverrichter zake terugkeren • revenir bredouilledat is een vies zaakje • c'est une sale affairehij heeft een voordelig zaakje gedaan • il a fait une bonne affaireeen voordelige zaak • une bonne affairezaken met iemand doen • être en relation d'affaires avec qn.hoe gaan de zaken? • comment vont les affaires?z'n zaakjes goed geregeld, voor elkaar hebben • bien mener sa barquede zaak is dat … • le fait est que …de zaak is beklonken • l'affaire est régléede zaken nemen zoals zij zijn • prendre les choses comme elles viennenthoe staan de zaken? • comment ça va?zoals de zaken nu staan • au point où en sont les chosesiemands zaak verdedigen • plaider la cause de qn.iemands zaken waarnemen, behartigen • gérer les affaires de qn.een zaak winnen • obtenir gain de causedat is jouw zaak niet • cela ne te regarde pasdat is zijn zaak • c'est son affairehet fijne van de zaak weten • savoir le fin mot de l'affairevoor een zaak gewonnen zijn • être acquis à une causeiemand voor z'n zaak winnen • gagner qn. à sa cause〈 spreekwoord〉 zaken gaan voor het meisje • le travail d'abord, le plaisir ensuitelopende zaken • affaires couranteszeker zijn van zijn zaak • être sûr de son faitter zake (komen) • (en venir) au faitdat doet niets ter zake • cela est hors de proposin zake van • en matière de¶ de zaak is deze … • voilà de quoi il s'agit …hij stond met z'n zaakje te kijk • il était dans le plus simple appareilniet veel zaaks zijn • n'être pas fameux -
19 zullen
2 [ter vorming van de toekomende tijd] 〈 weergegeven door gebruik toekomende tijd〉 ⇒ 〈 nabije toekomst〉 aller 〈+ onbepaalde wijs〉3 [van modaliteit] 〈 weergegeven door gebruik toekomende tijd〉 ⇒ 〈 afspraak, waarschijnlijkheid ook〉 devoir♦voorbeelden:1 je zult dat laten! • veux-tu t'arrêter?!gij zult niet stelen • tu ne voleras pasik heb beloofd te zullen komen • j'ai promis de venirik zal het je vertellen • je vais te le raconterzul je voorzichtig zijn? • tu seras prudent?〈 als bedreiging〉 wacht maar, ik zal je! • ne t'en fais pas, je t'aurai!wat zou dat? • et alors?zou je ze niet? • il y a des gifles qui se perdent!3 wat zullen we nu beginnen? • que faire?zou je denken? • vraiment?als ik het kon, zou ik het doen • si je pouvais, je le feraiszou je niet eens naar bed gaan? • et si tu allais te coucher?het zal je gebeuren! • je ne te le souhaite pashij zal je niet gehoord hebben • il n'a pas dû t'entendrehij zou malversaties gepleegd hebben • il se serait livré à des malversationshij zou zijn ouders niet meer terugzien • il ne devait jamais revoir ses parentsde trein zou juist vertrekken • le train allait partirhet zal je kind maar wezen! • on est verni avec un gosse pareil!wij zouden om 9 uur bij het station zijn • nous devions être à la gare à 9 heureshet zou wat! • et alors! ↓ mon oeil! -
20 af
afI 〈 bijwoord〉1 [m.b.t. een verwijdering] de2 [m.b.t. het uitgangspunt] à partir de3 [m.b.t. tijd] depuis4 [m.b.t. een nadering] vers♦voorbeelden:af en aan lopen • aller et veniraf en toe • de temps en tempseen eindje van de weg af • à une certaine distance de la route〈 figuurlijk〉 van iemand af zijn • être débarrassé de qn.van elkaar af zijn • être séparéje bent nog niet van me af • tu auras de mes nouvellesvan de brug af (gerekend) het derde huis • la troisième maison à partir du pontop de minuut af • exactement〈m.b.t. dier〉 af! • couché!iemand te vlug af zijn • être plus rapide que qn.II 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 [afgemat] éreinté2 [afgewerkt; uit] fini3 [sport en spel] éliminé♦voorbeelden:
- 1
- 2
См. также в других словарях:
venir — VENIR. v. n. Se mouvoir, se transporter d un lieu à un autre: Il ne se dit que pour marquer le mouvement qui se fait d un lieu esloigné à un plus proche. Il vint à nous tout effrayé. le voila qui vient aprés moy. aprés vinrent les presents de la… … Dictionnaire de l'Académie française
venir — venir, ¡se veía venir! expr. exclamación fatalista. ❙ «Decidimos romper nuestra relación, se veía venir.» Sergi Belbel, Caricias, 1991. ❙ «Lo de Sebas se veía venir...» Manuel Hidalgo, Azucena, que juega al tenis. ❙ «...eso lo veían venir.» Jesús … Diccionario del Argot "El Sohez"
venir — (ve nir), je viens, tu viens, il vient, nous venons, vous venez, ils viennent ; je venais ; je vins, nous vînmes ; je viendrai ; je viendrais ; viens, qu il vienne, venons, venez ; que je vienne, que nous venions, que vous veniez ; que je vinsse … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
VENIR — (Del lat. venire.) ► verbo intransitivo 1 Moverse una persona o una cosa hacia el lugar donde está la que habla: ■ puedes venir a casa si quieres. 2 Presentarse una persona ante otra: ■ ¿cómo has venido? SINÓNIMO llegar 3 Llegar o estar próximo… … Enciclopedia Universal
venir — (Del lat. venire.) ► verbo intransitivo 1 Moverse una persona o una cosa hacia el lugar donde está la que habla: ■ puedes venir a casa si quieres. 2 Presentarse una persona ante otra: ■ ¿cómo has venido? SINÓNIMO llegar 3 Llegar o estar próximo… … Enciclopedia Universal
VENIR — v. n. ( Je viens, tu viens, il vient ; nous venons, vous venez, ils viennent. Je venais. Je vins. Je suis venu. Je viendrai. Je viendrais. Viens, venez. Que je vienne. Que je vinsse. Venant. ) Se transporter d un lieu à un autre dans lequel est,… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
VENIR — v. intr. Se transporter d’un lieu à un autre dans lequel est, était ou sera celui qui parle, ou à qui l’on parle, ou dans lequel on suppose celui qui parle. Il est venu ici. Il est venu à pied, à cheval, en voiture. Il viendra demain. Il va venir … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
venir — {{#}}{{LM V39630}}{{〓}} {{ConjV39630}}{{\}}CONJUGACIÓN{{/}}{{SynV40619}}{{\}}SINÓNIMOS Y ANTÓNIMOS{{/}} {{[}}venir{{]}} ‹ve·nir› {{《}}▍ v.{{》}} {{<}}1{{>}} Caminar o moverse en dirección a la persona que habla: • Me asomé a la terraza para ver si … Diccionario de uso del español actual con sinónimos y antónimos
que — (Del lat. quid.) ► pronombre relat 1 El cual, lo cual, los cuales, las cuales: ■ el perro que me regalaron se escapó. ► conjunción 2 Introduce una oración subordinada sustantiva: ■ me dijo que vendría; quiero que estudies. 3 Enlaza el verbo con… … Enciclopedia Universal
qué — (Del lat. quid.) ► pronombre relat 1 El cual, lo cual, los cuales, las cuales: ■ el perro que me regalaron se escapó. ► conjunción 2 Introduce una oración subordinada sustantiva: ■ me dijo que vendría; quiero que estudies. 3 Enlaza el verbo con… … Enciclopedia Universal
venir — [ v(ə)nir ] v. intr. <conjug. : 22; auxil. être> • 880; lat. venire I ♦ (Sens spatial) Marque un déplacement qui aboutit ou est près d aboutir au lieu où se trouve le locuteur ou un point de référence. ⇒ 1. aller, fam. s amener, se déplacer … Encyclopédie Universelle