-
1 chat
chat [sĵaa],chatte [sĵaat]〈m., v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:le Chat botté • de Gelaarsde Katchat tigré • cyperse katil n'y a pas un chat • er is geen kip te bekennenacheter chat en poche • een kat in de zak kopenappeler un chat un chat • het beestje bij zijn naam noemenavoir d'autres chats à fouetter • wel wat anders aan z'n hoofd hebben〈 spreekwoord〉 chat échaudé craint l'eau froide • een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steenécrire comme un chat • hanenpoten schrijvenelle est chatte • zij is aanhalig〈 spreekwoord〉 quand le chat n'est pas là, les souris dansent • als de kat van huis is, dansen de muizen op tafelil n'y a pas de quoi fouetter un chat • het sop is de kool niet waard, 't is niet belangrijkjouer au chat et à la souris • een spel van kat en muis spelen〈 spreekwoord〉 il ne faut pas réveiller le chat qui dort • men moet geen slapende honden wakker makenc'est toi le chat! • jij bent 'm!→ nuitmkat, poes -
2 cuir
-
3 grammaire
grammaire [graamer]〈v.〉3 leer♦voorbeelden:1 faute de grammaire • taalfout, grammaticale foutgrammaire de la peinture • regels voor de schilderkunstf1) grammatica2) leer, regels -
4 à bon chat, bon rat
à bon chat, bon rat -
5 apprentissage
apprentissage [aaprãtiesaazĵ]〈m.〉1 scholing ⇒ vorming, opleiding♦voorbeelden:faire son apprentissage • stage lopenêtre en apprentissage chez qn. • bij iemand in de leer zijnm1) scholing, opleiding -
6 bande
bande [bãd]〈v.〉2 baan ⇒ strook, band4 bende ⇒ troep, groep♦voorbeelden:bande de mitrailleuse • patroonbandbande de toile • verband, windselbande Velpeau • zwachtel, rekverbandbande élastique • rekverbandbande magnétique • magneetband, bandje, tapebande sonore • geluidsband, soundtrackbandes d'une chaussée • rijstrokenchaussée à trois bandes • driebaanswegbande dessinée • strip〈 pejoratief〉 bande d'idiots! • stelletje stommelingen!bande de loups • roedel wolvenêtre de la bande • erbij horenaller en bande • met z'n allen gaanfaire bande à part • zich afzonderen〈 figuurlijk〉 prendre qn., faire qc. par la bande • iemand, iets indirect benaderenf1) reep, band2) baan, strook3) bende, troep, groep -
7 catéchisme
catéchisme [kaateesĵiesm]〈m.〉1 catechisatie ⇒ godsdienstonderricht, catechismuslesm1) catechismus [leerboek]2) catechisatie [onderricht] -
8 chevreau
-
9 doctrine
doctrine [doktrien]〈v.〉1 leer(stelling) ⇒ dogma, doctrine2 meningf1) doctrine2) mening3) rechtsleer -
10 endoctrinement
endoctrinement [ãdoktrienmã]〈m.〉m -
11 endoctriner
-
12 étirer
étirer [eetieree]1 〈 metaal, huiden, leer〉 (uit)rekken 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ 〈 metaal〉 uitsmeden, draadtrekken ⇒ 〈 glas〉 trekken1. v 2. s'étirerv2) uitstrekken -
13 gynécologie
-
14 harmonie
harmonie [aarmoonie]〈v.〉4 harmonie ⇒ overeenstemming, regelmaat5 eendracht ⇒ eensgezindheid, goede verstandhouding♦voorbeelden:être en harmonie avec • goed samengaan met→ tablef1) harmonie, samenklank2) harmonieleer4) overeenstemming, regelmaat -
15 intransigeant
intransigeant [ẽtrãsiezĵã]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 onverzettelijk ⇒ ontoegeeflijk, star♦voorbeelden:un(e) intransigeant(e) • onverzettelijk, onbuigzaam persoonadj -
16 jaune
jaune (d'oeuf)eierdooier, eigeel————————jaune1 [zĵoon]〈m.〉♦voorbeelden:1 jaune (d'oeuf) • eierdooier, eigeeltube de jaune • tube gele verfjaune citron • citroengeelhabillé de jaune • in het geel gekleed————————jaune2 [zĵoon]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord〉1 geel♦voorbeelden:¶ rire jaune • gedwongen lachen, lachen als een boer die kiespijn heeft1. m, adj1) geel2) Mongool3) stakingsbreker, werkwillige2. adj, adv -
17 naturel
naturel1 [naatuurel]〈m.〉♦voorbeelden:————————naturel2 [naatuurel]1 natuurlijk(erwijs) ⇒ 〈 bijvoeglijk naamwoord ook〉 natuur-, aangeboren ⇒ 〈 bijwoord ook〉 van nature, vanzelf2 natuurlijk ⇒ ongedwongen, eenvoudig1. m1) aard, karakter2. naturel/-elleadj1) natuurlijk, aangeboren2) ongedwongen -
18 pacifisme
-
19 peau
peau [poo]〈v.〉2 vel ⇒ leer, vlies3 schil♦voorbeelden:faire peau neuve • een gedaanteverwisseling ondergaan, totaal veranderenn'avoir que la peau et les os, sur les os • vel over been zijnentrer, se mettre dans la peau de qn. • zich in iemand verplaatsenentre peau et chair • onderhuidspeau de chamois • zeemleer〈 spreekwoord〉 il ne faut pas vendre la peau de l'ours (avant de l'avoir tué) • men moet de huid niet verkopen voordat men de beer geschoten heeftrisquer sa peau • z'n leven op het spel zettensauver sa peau • 't er levend vanaf brengen¶ peau d'âne • diploma, ‘papiertje’ça coûte la peau des fesses • dat is peperduur〈 vulgair〉 peau de vache • schoft, krengattraper qn. par la peau du cou, du dos, par la peau des fesses • iemand nog net bij zijn lurven kunnen pakkenêtre bien dans sa peau • goed in z'n vel zitten; zich op z'n gemak, zich goed voelenne pas vouloir être dans la peau de qn. • niet graag in iemands schoenen staanla peau! • vergeet 't maar!→ fleurf1) huid, vel2) schil3) hachje -
20 posologie
См. также в других словарях:
leer — leer … Kölsch Dialekt Lexikon
Leer — Leer, er, ste, adj. et adv. unausgefüllt, unbesetzt. 1. Eigentlich. 1) Im eigentlichsten Verstande vielleicht, von hohlen Räumen und allen Gefäßen. Ein leerer Krug, ein leeres Faß, ein leerer Beutel. Das Glas ist leer. Eine leere Nuß, welche… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
leer — [leːɐ̯] Adj; 1 ohne Inhalt ↔ voll <Behälter, Gefäße: ein Schrank, ein Tank, eine Kiste, eine Schachtel, eine Flasche, ein Glas, ein Fass; der Magen>: Sobald sein Glas leer war, bestellte er sich ein neues; Mit großem Hunger kam er nach… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Leer — steht für: die niedersächsische Kreisstadt Leer (Ostfriesland) den zugehörigen Landkreis Leer einen Stadtteil der Stadt Horstmar in Nordrhein Westfalen, siehe Leer (Horstmar) einen Ort im Südsudan, siehe Leer (Südsudan). Leer ist der Familienname … Deutsch Wikipedia
leer — • leer Schreibung in Verbindung mit Verben {{link}}K 56{{/link}}: – leer ausgehen (nichts bekommen) – den Teller D✓leer essen oder leeressen, das Glas D✓leer trinken oder leertrinken – ein Gefäß leerlaufen lassen – den Motor leerlaufen lassen (im … Die deutsche Rechtschreibung
leer — verbo transitivo,prnl. 1. Interpretar (una persona) [los signos escritos o impresos en un texto]: Leo novelas policíacas. Pedro se leyó el libro. verbo transitivo 1 … Diccionario Salamanca de la Lengua Española
leer´i|ly — leer|y 1 «LIHR ee», adjective, leer|i|er, leer|i|est. Informal. 1. suspicious; wary; doubtful: »We are leery of his ad … Useful english dictionary
leer|y — 1 «LIHR ee», adjective, leer|i|er, leer|i|est. Informal. 1. suspicious; wary; doubtful: »We are leery of his ad … Useful english dictionary
Leer — Leer, a. [OE. lere; akin to G. leer, OHG. & OS. l[=a]ri.] [Obs. or Prov. Eng.] Empty; destitute; wanting; as: (a) Empty of contents. A leer stomach. Gifford. (b) Destitute of a rider; and hence, led, not ridden; as, a leer horse. B. Jonson. (c)… … The Collaborative International Dictionary of English
Leer — Leer, n. [OE. lere cheek, face, look, AS. hle[ o]r cheek, face; akin to OS. hlear, hlior, OD. lier, Icel. hl[=y]r.] 1. The cheek. [Obs.] Holinshed. [1913 Webster] 2. Complexion; aspect; appearance. [Obs.] [1913 Webster] A Rosalind of a better… … The Collaborative International Dictionary of English
leer — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • flach Bsp.: • Die Flaschen waren leer. • Er ist so leer. • Diese alten Batterien sind leer. • Der Raum sieht ohne die Einrichtung leer aus … Deutsch Wörterbuch