-
1 citron
citron [sietrõ]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 citroen♦voorbeelden:robes citron • citroengele jurkencitron pressé • uitgeperste citroenpresser qn. comme un citron • iemand uitknijpen als een citroenrecevoir un coup sur le citron • een knal voor zijn harsens krijgen1. m1) citroen2) hersens, kop2. adj -
2 jaune citron
-
3 jaune
jaune (d'oeuf)eierdooier, eigeel————————jaune1 [zĵoon]〈m.〉♦voorbeelden:1 jaune (d'oeuf) • eierdooier, eigeeltube de jaune • tube gele verfjaune citron • citroengeelhabillé de jaune • in het geel gekleed————————jaune2 [zĵoon]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord〉1 geel♦voorbeelden:¶ rire jaune • gedwongen lachen, lachen als een boer die kiespijn heeft1. m, adj1) geel2) Mongool3) stakingsbreker, werkwillige2. adj, adv
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский