-
1 contraster
contraster [kõtraastee]1 contrasteren (met) ⇒ een (opvallende) tegenstelling vormen (met), afsteken (tegen, met)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 laten contrasteren ⇒ doen afsteken, tegenover elkaar stellenv( avec)1) contrasteren (met), afsteken (tegen)2) laten contrasteren, doen afsteken -
2 contrarier
contrarier [kõtraarjee]〈 werkwoord〉1 dwarsbomen ⇒ tegenwerken, hinderen2 ontstemmen ⇒ ergeren, dwarszitten♦voorbeelden:v1) dwarsbomen, tegenwerken2) ontstemmen, dwarszitten -
3 absetzen
absetzenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉2 〈 scheepvaart〉afzetten, afsteken♦voorbeelden:2 vom Ufer absetzen • van de oever afzetten, afstekenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 af-, neerzetten ⇒ wegdoen, (neer)leggen♦voorbeelden:das Glas vom Mund absetzen • het glas van de mond nemen en neerzetten3 einen Fahrgast absetzen • een passagier afzetten, laten uitstappendas Geweih absetzen • het gewei afwerpenein Theaterstück vom Programm absetzen • een toneelstuk van het repertoire schrappen15 ein Manuskript absetzen • een manuscript afzetten, volledig zetten1 zich afzetten ⇒ bezinken, neerslaan2 zich afzetten ⇒ afsteken tegen, contrasteren♦voorbeelden:3 sich in ein anderes Land absetzen • de wijk nemen, (heimelijk) naar een ander land wegtrekkensich über die Grenze absetzen • (heimelijk) de grens overgaan
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский