-
41 bilateral
adj. bilateraal[ bajlætrəl]2 bilateraal ⇒ wederzijds (bindend), tussen twee landen/partijen♦voorbeelden: -
42 clearance
n. vrijspraak; reiniging[ kliərəns]1 op/verheldering ⇒ verduidelijking2 ontruiming ⇒ opruiming, uitverkoop3 〈 benaming voor〉 vergunning ⇒ toestemming, fiat, (akte van) in/uitklaring 〈 in het bijzonder schepen〉; 〈 luchtvaart〉 toestemming tot landen/opstijgen5 speling ⇒ vrije ruimte, tussenruimte♦voorbeelden:5 there was only 2 ft. clearance between the two ships • er zat maar twee voet speling tussen de twee schepen7 oh, what a bad clearance by Spelbos • o, wat wordt die bal slecht weggewerkt door Spelbos -
43 customs union
douane eenheid (landen die met elkaar een vrije handel hebben met overeenkomstige belastingsprijzen)customs union1 tolunie/verbond -
44 disembark
v. afstappen, disembarkeren; landen, belanden[ dissimba:k] 〈zelfstandig naamwoord: disembarkation〉1 van boord gaan ⇒ aan wal/land gaan; uitstappenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ontschepen ⇒ aan land brengen, lossen -
45 domain
n. terrein; domein (ook in computers - internet); werkingsgebied, eigendom; (in computers) domein, de verdeling van het internet op basis van landen en organisaties[ dəmeen, doo-]♦voorbeelden: -
46 dragoman
n. tolk of vertaler in Oosterse landen (Turkije, Perzië, enz) -
47 emu
-
48 fly into
fly into -
49 fly
adj. uitgeslapen, uitgekookt (slang)--------n. vlieg; flap; vlucht; gulp (van de broek); tent opening--------v. vliegen (vogel); vliegen (vliegtuig); besturen v.e. vliegtuig; laten vliegen; wegvluchten; wegrennen; snel voorbijgaan; laten waaien; waaien; overstekenfly1[ flaj] 〈→ Sporttermen: RugbySporttermen: Rugby/〉I 〈telbaar zelfstandig naamwoord; meervoud: flies〉1 vlieg3 〈 in samenstellingen〉gevleugeld/vliegachtig insect♦voorbeelden:not harm/hurt a fly • geen vlieg kwaad doen4 your fly is undone! • je gulp staat open!a fly on the wall • een spion→ Spanish Spanish/♦voorbeelden:————————fly2————————fly33 〈 benaming voor〉 zich snel voortbewegen ⇒ vliegen, (voorbij)snellen; vluchten; omvliegen, vervliegen 〈 van tijd〉; wegvliegen 〈 van geld〉; verdwijnen, optrekken 〈 van mist〉; uit elkaar springen, alle kanten op vliegen 〈 van glas〉♦voorbeelden:fly in/out • aankomen/vertrekken per vliegtuigfly past • (in formatie) over/voorbij vliegenfly to the help of someone • iemand te hulp snellenmake the money fly • met geld smijtentime flies (like an arrow) • de tijd vliegtlet fly • (af)schieten/vuren; laten schieten〈 informeel〉 we're very late, we must fly • we zijn erg laat, we moeten rennenthe door flew open • de deur werd plotseling geopendfly into a rage/passion/temper • in woede ontstekenthe glass flew to bits/into pieces • het glas spatte in stukjes uiteenthe child flew towards its father • het kind vloog zijn vader tegemoetfly upon someone • iemand aanvliegenshe's flying high • het gaat haar voor de windII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
50 force a plane down
force a plane down -
51 force
n. (strijd)kracht, geweld; sterkte; legersterkte; dwang--------v. dwingen, noodzaken; onder dwang; eruit persen; inbreken, doorbrekenforce1[ fo:s]1 macht ⇒ krijgsmacht, leger2 ploeg ⇒ groep, personeel♦voorbeelden:1 kracht ⇒ geweld, macht♦voorbeelden:by force of circumstances • door omstandigheden gedwongenthe forces of evil • kwade krachtenthe force of gravity • de zwaartekrachtthe force of his words • de overtuigingskracht van zijn woordena powerful force in local politics • een invloedrijke persoon in de plaatselijke politiekjoin forces (with) • de krachten bundelen (met)the machine was put in force • de machine werd in werking gesteldby force • met geweldby force of • door middel vanby/from/out of force of habit • uit gewoonte2 werkelijke betekenis ⇒ werkelijk effect, belang♦voorbeelden:2 the force of this poem is hard to grasp • de precieze betekenis van dit gedicht is moeilijk te vattenIV 〈meervoud; Forces; the〉1 strijdkrachten ⇒ strijdmacht, krijgsmacht♦voorbeelden:————————force2〈 werkwoord〉1 dwingen ⇒ (door)drijven, forceren2 forceren ⇒ open/doorbreken♦voorbeelden:force a smile/one's voice • een glimlach/zijn stem forcerenforce one's will on someone • iemand zijn wil opleggenforce along • meesleurenforce back • terugdrijvenforce something down • iets met moeite binnenkrijgenforce a plane down • een vliegtuig dwingen tot landenforce it out • het met moeite uitbrengenGovernment will force the prices up • de regering zal de prijzen opdrijvenhe wants to force his ideas down our throats • hij wil zijn ideeën met geweld aan ons opdringenforce something from/out of someone • iets van iemand afdwingenforce something on/upon someone • iemand iets opdringen -
52 imperialism
n. imperialisme (streven naar beheer over economie en politiek in andere landen, overheersende politiek)[ impiəriəlizm] -
53 imperialist
n. imperialist (hangt imperialisme aan, verlangt te heersen over andere landen)[ impiəriəlist] 〈bijvoeglijk naamwoord: imperialistic〉 -
54 internationalist
n. aanhanger van het nationalisme (tussenlands, werkend aan vrede tussen de landen onderling)[ - næsjnəlist] -
55 interventionist
n. die tussenbeiden komt (met betrekking tot zaken van andere landen)[ intəvensjənist] 〈 voornamelijk politiek, economie〉1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 interventionistisch ⇒ geneigd tot ingrijpen, bemoeizuchtig; 〈 oneigenlijk〉 imperialistisch -
56 landing field
landingsterrein (vlak terrein voor het landen v. vliegtuigen of helicopters)landing field, landing strip〈 luchtvaart〉 -
57 landing
-
58 law of nations
volkenrecht (internationaal recht, rechtspraak door gecultiveerde landen aangenomen) -
59 low
adj. laag; zwak; neerslachtig; diep; goedkoop; grof--------adv. laag; op lage toon; minderwaardig; raakt op--------n. gebied van lage luchtdruk; dieptepunt; laagterecord; iets laags--------v. loeien, bulkenlow1[ loo] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————low2〈 lowness〉1 laag ⇒ niet hoog, niet intensief♦voorbeelden:low gear • lage versnellinglow grade • lage kwaliteit, laag gehalte/percentage 〈 vaak attributief〉low point • minimum, dieptepuntlow tide • laagwater, eblow water • laag water, laagtij 〈 in een rivier〉at lowest • op z'n laagstlow comedy • kluchtkeep a low profile • zich gedeisd/op de achtergrond houdenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉3 zwak ⇒ slap, futloos♦voorbeelden:————————low3〈 werkwoord〉————————low4〈 bijwoord〉♦voorbeelden:play low • laag/voor kleine bedragen spelen4 be/get/run low • op raken, bijna op zijn -
60 lowlander
n. iem. van de lage landen[ looləndə]
См. также в других словарях:
Landen — Landen, verb. reg. neutr. mit dem Hülfsworte seyn, ein in der Seefahrt übliches Wort, an Land fahren, und daselbst aussteigen. Der Sturm verhindert das Schiff zu landen. Ingleichen, an ein Land fahren, und daselbst Truppen aussetzen. Die Truppen… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
landen — V. (Grundstufe) von der Luft oder vom Wasser her festen Boden erreichen Beispiel: Das Schiff ist im Hafen gelandet. Kollokation: auf dem Mars landen landen V. (Grundstufe) etw. oder jmdn. aus der Luft her auf festen Boden bringen Beispiel: Er… … Extremes Deutsch
Landen — Landen, OH U.S. Census Designated Place in Ohio Population (2000): 12766 Housing Units (2000): 5162 Land area (2000): 4.676650 sq. miles (12.112467 sq. km) Water area (2000): 0.083178 sq. miles (0.215429 sq. km) Total area (2000): 4.759828 sq.… … StarDict's U.S. Gazetteer Places
Landen, OH — U.S. Census Designated Place in Ohio Population (2000): 12766 Housing Units (2000): 5162 Land area (2000): 4.676650 sq. miles (12.112467 sq. km) Water area (2000): 0.083178 sq. miles (0.215429 sq. km) Total area (2000): 4.759828 sq. miles… … StarDict's U.S. Gazetteer Places
Landen — Landen, Dorf in der belg. Provinz Lüttich, Arrond. Waremme, Knotenpunkt der Staatsbahnlinien Brüssel Lüttich, Tamines L., L. Ciney und Hasselt L., mit (1904) 2874 Einw. – L. war früher eine feste Stadt und Stammgut Pippins von Landen (s. d.).… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
landen — Vsw std. (17. Jh.) Stammwort. Ursprünglich niederdeutsches Wort (zu Land, also: an Land kommen ), das seit dem 17. Jh. obd. länden aus der Hochsprache verdrängt (zu diesem s. Lände). deutsch s. Land … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
landen — [Aufbauwortschatz (Rating 1500 3200)] Bsp.: • Das Flugzeug landete in New York. • Wir landen jetzt gerade. • Wann landet dein Flugzeug? … Deutsch Wörterbuch
landen — landen, landet, landete, ist gelandet 1. Wir sind erst um 20 Uhr in München gelandet. 2. Wegen starken Nebels konnte die Maschine nicht in Frankfurt landen … Deutsch-Test für Zuwanderer
Landen — Landen, Dorf im Arrondissement Waremme der belgischen Provinz Lüttich; 1240 Ew. Ehemals feste Stadt u. Aufenthalt Pipius von L.; er starb hier 640. Hier Sieg des Marschalls von Luxemburg über die Alliirten am 29. Juli 1693 (auch Schlacht von… … Pierer's Universal-Lexikon
Landen — Landen, Dorf in der belg. Prov. Lüttich, (1904) 2874 E.; Stammsitz Pippins von L. (gest. 640) … Kleines Konversations-Lexikon
Landen — Géolocalisation sur la carte : Belgique … Wikipédia en Français