-
81 null
adj. nietig; niet waardig; verwaarloosbaar--------v. afzeggen; tot nul brengen[ nul]♦voorbeelden: -
82 open
adj. open; bloot; eerlijk; vrij (een baan is beschikbaar)--------n. open plaats; ruimte; openlucht--------v. openen; openmaken ; beginnen; alert zijn; openen (bij zang); openen (van benen)open1[ oopən] 〈zelfstandig naamwoord; the〉♦voorbeelden:bring into the open • aan het licht brengen, bekend/openbaar makencome (out) into the open • open kaart spelen 〈 van iemand〉; aan het licht komen, ruchtbaarheid krijgen 〈 van iets〉in the open • buiten(shuis), in de open lucht; in het open/vrije veld, op het land; in volle zee————————open21 open ⇒ geopend; met openingen; onbedekt, niet (af/in)gesloten, vrij2 open(staand) ⇒ beschikbaar, onbeschut; vacant; onbeslist, onbepaald3 openbaar ⇒ (algemeen) bekend, duidelijk, openlijk4 open(hartig) ⇒ oprecht, mededeelzaam♦voorbeelden:open book • open(geslagen) boekkeep one's eyes open • goed opletten, uitkijken〈 figuurlijk〉 with one's eyes open • bij zijn/haar volle verstand, weloverwogen〈 figuurlijk〉 you bought that old car with your eyes open • je wist wat je deed toen je die oude auto kochtopen harbour • ijsvrije havenopen passage • vrije doorgangopen prison • open gevangenisopen sandwich • canapé, belegde boterhamin the open air • buiten(shuis), in de open luchtopen to • toegankelijk vooropen question • open vraagopen return ticket • retourkaartje geldig voor onbepaalde duur〈 juridisch〉 open verdict • juryuitspraak met betrekking tot een overlijden waarbij geen melding wordt gemaakt van de juiste doodsoorzaakit is open to you to • het staat je vrij tethere are four courses open to us • we kunnen vier dingen doen/wegen inslaanlay oneself (wide) open to • zich (helemaal) blootstellen aanthrow open • opengooien, openstellen 〈 bijvoorbeeld voor publiek〉open hostilities • openlijke vijandighedenopen letter • open briefopen secret • publiek geheimbe open with • open kaart spelen metopen day • open dag/huisopen examination • openbaar examenopen shop • werkplaats waar zowel leden als niet-leden van een vakvereniging mogen werkenwith open hands/an open hand • gul, royaalkeep open house • erg gastvrij zijnopen marriage • vrij/open huwelijkhave/keep an open mind on • openstaan voorwith open mouth • sprakeloos van verbazinglay oneself open to ridicule • zich belachelijk makenbe open to an offer • bereid zijn een aanbod in overweging te nemen————————open31 opengaan ⇒ (zich) openen, geopend worden4 opendoen ⇒ de deur openen; (een boek) openslaan♦voorbeelden:open into/onto the garden • uitkomen in/op de tuin4 I opened at page 58 • ik deed/sloeg het boek open op bladzijde 58II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 openen ⇒ voor geopend verklaren, starten3 openleggen ⇒ toelichten, openlijk meedelen4 openstellen ⇒ ontvankelijk/vatbaar maken, verruimen♦voorbeelden:open a credit • een krediet openenopen a new road through the jungle • een nieuwe weg aanleggen door de rimboeopen fire at/on • het vuur openen op -
83 parole
n. voorwaardelijke vrijlating, parooltijd--------v. voorwaardelijk vrijlatenparole1[ pərool] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 erewoord ⇒ parool, woord♦voorbeelden:————————parole2 -
84 party
adj. partij; van een feestje--------n. gebruiken; meedoen--------v. feesten (slang); alcohol drinken in gezelschap (slang)[ pa:tie] 〈meervoud: parties〉1 feestje2 partij ⇒ participant, medeplichtige♦voorbeelden:become a party to • toetreden totII 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉 -
85 prosecute
v. terechtstellen; aanklagen; aanspannen; doorzetten[ prossikjoe:t]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
86 public
adj. publiekelijk; gemeenschappelijk--------n. publiek; gemeenschappublic1[ publik] 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉♦voorbeelden:the public • de mensen, de toeschouwers/toehoorders————————public2〈 publicness〉1 openbaar ⇒ publiek, voor iedereen toegankelijk2 openbaar ⇒ publiek, algemeen bekend♦voorbeelden:〈Brits-Engels; economie〉 public limited company • publieke/openbare naamloze vennootschap, NVin the public domain • in openbaar bezitpublic footpath • voetpad, wandelpadpublic house 〈 Brits-Engels〉 • café, bar, pubpublic speaking • spreken in het openbaarpublic transport • openbaar vervoerpublic utility • nutsbedrijvenpublic figure • bekende figuurpublic relations • (bevordering van de) goede verstandhouding met het publiek, public relationsmake public • openbaar maken, bekendmakenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 algemeen ⇒ gemeenschaps-, nationaal, maatschappelijk2 overheids- ⇒ regerings-, publiek-, staats-♦voorbeelden:public health • volksgezondheidpublic holiday • nationale feestdagpublic interest • het algemeen belangpublic opinion • publieke opinie〈 Brits-Engels〉 public school • particuliere kostschool; 〈 Schots-Engels, Amerikaans-Engels〉 gesubsidieerde lagere schoolpublic service (corporation) • nutsbedrijfpublic spirit • burgerzin, sociale instelling 〈 van iemand〉public works • openbare werken2 public assistance • sociale steun, uitkeringpublic enterprise • staats/overheidsondernemingpublic ownership • staatseigendompublic purse • (de/'s lands) schatkistpublic sector • openbare sectorpublic servant • rijksambtenaarpublic service • rijksdienst -
87 remand
n. voorarrest--------v. voorlopige hechtenisremand1♦voorbeelden:————————remand2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
88 report
n. verslag; rapport; bericht; knal--------v. rapporteren, verslag doen; (zich) meldenreport1[ rippo:t]1 rapport ⇒ verslag, bericht2 knal ⇒ slag, schot♦voorbeelden:1 the report goes that …, report has it that … • het gerucht doet de ronde dat …by mere report • alleen van horen zeggen♦voorbeelden:————————report21 verslag uitbrengen ⇒ verslag doen, rapport opstellen♦voorbeelden:report (up)on something • over iets verslag uitbrengen2 report (oneself) to someone for duty/work • zich bij iemand voor de dienst/het werk aanmeldenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rapporteren ⇒ berichten, melden♦voorbeelden:it is reported that … • naar verluidt …report back something • verslag uitbrengen over iets -
89 reverse
adj. tegenslag, nederlaag; keerzijde, achterkant--------n. omslag; slag; val--------v. omkeren, omslaan; achteruit rijden; veranderen (van richting)reverse1[ rivvə:s]♦voorbeelden:III 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; vaak the〉1 tegendeel ⇒ omgekeerde, tegengestelde♦voorbeelden:¶ in reverse • omgekeerd, in omgekeerde volgorde/richting————————reverse21 tegen(over)gesteld ⇒ omgekeerd, achteraan♦voorbeelden:in reverse order • in omgekeerde volgorde————————reverse3II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 reverse oneself (about/over) • van mening veranderen (over/wat betreft) -
90 reversion
n. terugkerend goed/bezit (aan schenker/diens erfgenamen); recht van opvolging; terugkeer[ rivvə:sjn]♦voorbeelden: -
91 review
n. overzicht; tentamen--------v. overzien; nagaan; rapport uitbrengen; herzienreview1[ rivjoe:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 terugblik ⇒ overzicht, bezinning4 recensie ⇒ (boek)bespreking, kritiek5 tijdschrift ⇒ review, periodiek♦voorbeelden:come under review • opnieuw bekeken gaan worden————————review2〈 werkwoord〉5 recenseren ⇒ bespreken, recensies schrijven -
92 subpoena
n. dagvaarding--------v. dagvaardensubpoena1————————subpoena2 -
93 trust
n. zekerheid, vertrouwen; deposito; trouw; monopool--------v. vertrouwen op; hopentrust1[ trust]2 aan iemands hoede toevertrouwd vermogen/persoon ⇒ 〈 in het bijzonder juridisch〉 vermogen onder beheer van trustee♦voorbeelden:¶ fulfill one's trust • zijn opdracht/plicht vervullen♦voorbeelden:5 hold property in/under trust • eigendom in bewaring/onder trust hebben————————trust2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vertrouwen op ⇒ aannemen, hopen♦voorbeelden:1 do not trust him to do it! • reken er maar niet op dat hij dat doet!I trust everything is all right with him • ik hoop maar dat alles met hem in orde is -
94 verdict
n. vonnis, uitspraak, beslissing[ və:dikt]1 oordeel ⇒ vonnis, beslissing♦voorbeelden:1 verdict on • oordeel/mening oververdict of not guilty • juryvrijspraak→ open open/ -
95 void
adj. ongeldig, is niet geldig--------n. leegte, lege ruimte--------v. leeg maken; geldigheid annulerenvoid1[ vojd] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk enkelvoud〉1 leegte ⇒ (lege) ruimte, vacuüm♦voorbeelden:————————void2♦voorbeelden:1 void of • zonder, ontbloot van, vrij van2 null and void • ongeldig, van nul en gener waarde————————void3〈 werkwoord〉 -
96 whereas
-
97 witness
n. getuige; ooggetuige; getuigenis--------v. getuigen; verklaren dat-; verklaring afleggen; ooggetuige zijn; toeschouwenwitness1[ witnis]♦voorbeelden:witness for the prosecution • getuige à charge2 getuigenis ⇒ (ken)teken, bewijs♦voorbeelden:2 in witness of • als blijk/bewijs van¶ bear witness of/to • staven, bewijzen————————witness22 getuigen ⇒ als bewijs dienen, pleiten♦voorbeelden:witness to something • getuige zijn van ietswitness to having seen something • getuigen/als getuige verklaren dat men iets gezien heeft2 witness against/for someone • tegen/voor iemand pleitenII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 getuigen van ⇒ een teken/bewijs zijn van♦voorbeelden:¶ 〈 formeel〉 this is a dangerous stretch, witness the number of accidents here this year • dit is een gevaarlijk stuk weg, getuige het aantal ongelukken hier dit jaar -
98 legally
adv. wettelijk; wettig; volgens de wet; juridisch; uit juridisch standpunt -
99 accuser
accuser [aakuuzee]♦voorbeelden:→ coupaccuser réception • ontvangst berichten1 〈+ de〉zichzelf, elkaar beschuldigen (van), de schuld geven (van)♦voorbeelden:→ excuser1. v2) aanklagen [juridisch]3) doen uitkomen, benadrukken2. s'accuservzichzelf/elkaar beschuldigen (van) -
100 appel
appel [aapel]〈m.〉1 roep ⇒ oproep, appel♦voorbeelden:appel d'offres • aanbesteding bij inschrijvingfaire l'appel • het appel afnemen, de namen afroepenmanquer à l'appel • op het appel ontbrekenrecevoir un appel pressant • een dringend verzoek om hulp krijgensonner l'appel • appel blazenappel au secours, à l'aide • hulpgeroepappel aux armes • (het) onder de wapenen roepenordre d'appel sous les drapeaux • oproep voor militaire dienstfaire appel à qn. • een beroep op iemand doenfaire appel d' un jugement • tegen een vonnis in beroep gaandécision sans appel • onherroepelijk besluitappel du regard • wenken met de ogen, lonkenfaire un appel du pied • voetje vrijenm1) (op)roep2) beroep, appel [jurisch]3) roeping5) sein, teken6) telefoongesprek, telefoontje
См. также в других словарях:
Juridisch — (v. lat.), den Rechten gemäß, rechtskräftig … Pierer's Universal-Lexikon
Jurīdisch — (lat.), der Rechtswissenschaft gemäß, oft gleichbedeutend mit juristisch gebraucht … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Juridisch — Jurīdisch, juridĭce (lat.), der Rechtswissenschaft gemäß, rechtskräftig; auch s.v.w. juristisch … Kleines Konversations-Lexikon
Juridisch — Jurīdisch, S. Juristisch … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
juridisch — juridisch:⇨rechtlich(1) … Das Wörterbuch der Synonyme
Juridisch — Der Begriff juridisch wird in der deutschen Wissenschaftssprache, insbesondere der Rechtsphilosophen und Ethiker, vom Begriff juristisch unterschieden. Juristisch bedeutet die Ausbildung und Berufsausübung der Juristen und die Anwendung der… … Deutsch Wikipedia
Juridisch-Politischer Leseverein — Der 1841 gegründete Juridisch Politische Leseverein war eine Vereinigung von Beamten, Juristen und Professoren in Wien. Die Mitglieder betrachteten den Leseverein als Diskussionsforum der liberalen gebildeten zweiten Gesellschaft und suchten im… … Deutsch Wikipedia
juridisch — ju|ri|disch 〈Adj.; veraltet; noch österr.〉 der Rechtswissenschaft entsprechend, juristisch [<lat. iuridicus „das Recht handhabend, gerichtlich“ <lat. ius „Recht“ + dicere „sagen, sprechen“] * * * ju|ri|disch <Adj.> [lat. iuridicus, zu … Universal-Lexikon
juridisch — ju·ri̲·disch Adj; nur attr od adv, ohne Steigerung, (A) ≈ ↑juristisch (1) … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
juridisch — ju|ri|disch 〈Adj.; veraltet; noch österr.〉 der Rechtswissenschaft entsprechend, juristisch [Etym.: <lat. iuridicus »das Recht handhabend, gerichtlich« <ius, Gen. iuris »Recht« + dicere »sagen, sprechen«] … Lexikalische Deutsches Wörterbuch
juridisch — ju|ri|disch <aus lat. iuridicus »Recht sprechend«, dies zu ius, Gen. iuris »Recht« u. dicere »sagen, sprechen«> der Rechtswissenschaft entsprechend, juristisch … Das große Fremdwörterbuch