-
1 hé!
interj -
2 bernique
interj -
3 ha!
-
4 hélas!
interj -
5 ouste
interj -
6 zut!
-
7 pardon
(je vous demande) pardonneem me niet kwalijk, pardon, sorry————————pardon [paardõ]〈m.〉1 vergeving ⇒ vergiffenis, kwijtschelding♦voorbeelden:Grand pardon • Grote Verzoendagmille pardons • neemt u mij niet kwalijk(je vous demande) pardon • neem me niet kwalijk, pardon, sorryil n'y a pas de pardon • niets blijft gespaardpardon? • pardon?, sorry?1. m 2. pardon!interj3. pardon?interj -
8 accord
accord [aakor]〈m.〉1 overeenstemming ⇒ harmonie, eensgezindheid2 overeenkomst ⇒ schikking, vergelijk3 goedkeuring ⇒ toestemming, instemming♦voorbeelden:tomber, se mettre d' accord • het eens wordenmettre d' accord • tot overeenstemming brengend' accord 〈 informeel〉, d' acc. • in orde, okayaccord de principe • beginselakkoordaccord sur les salaires • loonakkoordaccord sectoriel • deelakkoordconclure, passer un accord • een akkoord sluiten1. m2) overeenkomst3) goedkeuring4) akkoord, samenklank [muziek]2. d'accordinterjgoed, in orde, okee -
9 alerte
alerte1 [aalert]〈v.〉♦voorbeelden:fausse alerte • vals, loos alarmdonner l'alerte • alarm slaanalerte à la bombe • bomalarmalerte! • opgepast, te wapen!→ cote————————alerte2 [aalert]1 kwiek ⇒ levendig, kras, rap1. f2) onraad3) ontsteltenis2. adjkwiek, levendig, kras3. interjopgepast, te wapen! -
10 alors
alors [aalor]〈 bijwoord〉1 toen2 dan3 nou♦voorbeelden:alors même que • zelfs al2 et (puis) alors? • en wat dan nog?, wat zou dat?ou alors • of andersalors? • en?3 non mais alors! • nee maar!alors, ça va? • en, hoe is het?ça alors • nee maar, nee toch〈 informeel〉 alors, tu viens? • kom je nou?1. adv1) dan, toen, destijds2) in dat geval2. alors queconjook al, terwijl3. interj -
11 assez
assez [aasee]〈 bijwoord〉2 tamelijk ⇒ nogal, vrij♦voorbeelden:c'(en) est assez • zo is 't wel genoegc'est assez de deux • twee is voldoendeassez de • voldoende, genoegavoir assez de qc. • genoeg hebben aan ietsassez! • hou op!1. adv1) genoeg, voldoende2) nogal, vrij2. interj -
12 attention
attention [aatãsjõ]〈v.〉1 oplettendheid ⇒ opmerkzaamheid, aandacht♦voorbeelden:attirer l'attention de • de aandacht trekken vanfais attention! • let op!faites bien attention à ma question • denk goed na over mijn vraagfais attention à, de ne pas le réveiller • zorg ervoor hem niet wakker te makenj'appelle votre attention sur ce détail • ik maak u opmerkzaam op dit detailfaire attention que, à ce que 〈+ aanvoegende wijs〉 • ervoor zorgen dat, erop toezien datattention! • let op!1. foplettendheid, aandacht2. attentionsf pl3. interj -
13 bien
bien1 [bjẽ]〈m.〉1 weldaad ⇒ (het) goede, welzijn, welvaart2 bezit(ting) ⇒ vermogen, goed♦voorbeelden:1 un homme de bien • een fatsoenlijk, integer manle bien commun, général, public • het algemeen welzijngrand bien vous fasse! • wel bekome het u!le souverain bien, le bien suprême • het opperste goed, gelukdire du bien de qn., parler en bien de qn. • gunstig over iemand sprekenc'est un bien • dat is een gelukfaire le bien • goed doen, charitatief zijnce voyage lui fait beaucoup de bien • die reis doet hem heel goedcela fait du bien • dat doet een mens goedprendre son bien où on le trouve • je toe-eigenen wat van je gading isvouloir le bien de qn. • het beste met iemand voorhebbenmener qc. à bien • iets tot een goed einde brengenchanger qc. en bien • iets ten goede veranderenen tout bien tout honneur • in alle eer en deugdpour son bien • voor zijn eigen bestwil2 biens de consommation • verbruiksgoederen, consumptiegoederenbiens de famille • familiebezitbiens vacants • onbeheerde goederenavoir du bien • vermogend zijnavoir des biens au soleil • onroerende goederen, land bezitten————————bien2 [bjẽ]〈bijwoord; ook bijvoeglijk naamwoord, tussenwerpsel〉1 goed ⇒ wel, mooi, fatsoenlijk2 zeer ⇒ veel, erg4 werkelijk ⇒ echt, zeer zeker5 〈 als uitroep〉wel! ⇒ welnu!♦voorbeelden:1 avoir l'air bien • er goed, mooi uitzienun homme bien • een betrouwbaar manun type bien • een aardige ventse conduire bien • zich netjes gedragenêtre bien avec qn. • goed met iemand kunnen opschietenfaire bien • juist handelen, goed passen, goed staanfaire bien (de) • er goed aan doen (om)ça fait bien de parler anglais • het staat goed als je Engels spreektc'est bien fait! • net goed!c'est bien fait pour lui! • dat is z'n verdiende loon!on mange bien ici • je kunt hier lekker etennous sommes bien ici • we voelen ons hier lekkerça va bien? • gaat het goed?〈 schertsend〉 nous voilà bien! • nou zitten we mooi in de puree!tant bien que mal • zo goed en zo kwaad als het gaatni bien ni mal • tamelijk goed2 bien blanc • helemaal wit, spierwitelle est bien jeune pour voyager seule • ze is wel heel jong om alleen te reizenbien sûr • natuurlijkbien souvent • heel vaakbien d' autres • vele anderenil en a vu bien d' autres • hij heeft heel wat meegemaakt〈 België〉 assez bien de • heel wat, veelbien de, bien des • heel wat, (heel) veeldepuis bien des années • sinds vele jarenil part bien demain? • hij vertrekt toch morgen?5 il le fait bien, pourquoi pas moi? • hij doet het toch ook, waarom ik dan niet?j'irais bien avec vous • ik zou wel met u mee willennous verrons bien • we zullen wel zienvouloir bien • wel willenou bien • ofweleh bien! • welnu!si bien que • zodat1. m1) (het) goede, welzijn2) bezit(ting), vermogen2. adj, advgoed, mooi, fatsoenlijk3. adv1) zeer, veel, erg2) heel veel, ruimschoots3) werkelijk, echt4. bien queconj5. interj -
14 bon
bon1 [bõ]〈m.〉1 bon ⇒ bewijsje, briefje♦voorbeelden:bon de caisse • kassabonbon de livraison • reçubons du Trésor • schatkistbiljetten, -bonnen————————bon2 [bõ],bonne [bon]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, tussenwerpsel, m., v.〉1 goed ⇒ gunstig, geschikt, fatsoenlijk2 goedaardig ⇒ goedmoedig, vriendelijk4 lekker ⇒ heerlijk, aangenaam7 groot ⇒ vol, volledig8 hard ⇒ hevig, flink9 〈 als uitroep〉goed! ⇒ afgesproken!♦voorbeelden:bon mariage • voordelig huwelijkbonne terre • vruchtbaar landc'est bon • okay, goedc'est très bon! • dat is prima!il est bon que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is wenselijk, nodig dat …il est bon de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is wenselijk, nodig om …on est bon! • we zijn erbij!c'est bon! • zo is het wel genoeg!être bon (pour) • iets wel moetencomme bon vous semble • zoals u wilttenir bon • weerstaan, weerstand biedentrouver, juger, croire bon • goedvinden, goeddunken, goed oordelenà quoi bon tous ces efforts? • waarvoor al die moeite?être bon à • geschikt zijn om, dienen totil n'est bon à rien • hij deugt nergens voorbon pour le service • goedgekeurd voor militaire dienstêtre bon pour • ergens niet aan kunnen ontsnappenil y a du bon et du mauvais chez lui • hij heeft goede en slechte eigenschappenavoir du bon • voordelen hebbenun bon à rien • nietsnut2 un homme bon • een aardige, goedhartige manvous êtes bien trop bon • dat is zeer aardig van ules bons et les méchants • de goeden en de kwadenun bon garçon • een goedige jongen4 bonne année! • gelukkig nieuwjaar!un bon bain • een verkwikkend badavoir la bonne vie • een luizenleven leidenil fait bon • het is lekker weer, het is plezierig, aangenaamil fait bon 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is lekker, prettig omsentir bon • lekker ruikenelle est bien bonne! • die is goed!c'est une (bien) bonne! • dat is een goeie!arriver bon premier • met glans winnen9 bon! • goed, afgesproken!ah bon? • oh ja?, werkelijk?1. m1) (het) goede2) goed mens3) bon, bewijs4) belang2. bon/bonneadj, adv1) goed, gunstig, geschikt2) goedmoedig, vriendelijk3) naïef, simpel4) lekker, aangenaam5) grappig, leuk6) juist, waar7) groot, vol, volledig8) hard, hevig3. interjgoed, afgesproken! -
15 bravo
bravo [braavoo]〈tussenwerpsel; ook m.〉1 bravo! ⇒ goed zo!♦voorbeelden:m, interj -
16 certainement
certainement [sertenmã]〈 bijwoord〉1 (vast en) zeker ⇒ ongetwijfeld, stellig♦voorbeelden:certainement! • natuurlijk!1. advzeker, ongetwijfeld2. interj -
17 chic
chic1 [sĵiek]〈m.〉2 goede smaak ⇒ elegantie, sierlijkheid♦voorbeelden:2 bon chic, bon genre • keurig, zoals het hoort, klassiek, in (de mode)le dernier chic • het nieuwste snufjeavoir le chic pour faire qc. • iets op stijlvolle wijze weten te doen————————chic2 [sĵiek]1 chic ⇒ elegant, keurig1. m1) vaardigheid2) elegantie, stijl2. adj1) elegant, keurig2) sympathiek, aardig3. interj -
18 chiche
-
19 chut!
-
20 clou
clou [kloe]〈m.〉3 hoogtepunt ⇒ klapstuk, clou♦voorbeelden:clou à tête • spijker met kop2 prendre les clous, traverser dans les clous, aux clous • (de straat) bij de voetgangersoversteekplaats overstekenriver son clou à qn. • iemand de mond snoerença ne vaut pas un clou • dat is geen sikkepitje waard〈 informeel, schertsend〉 des clous! • schrijf dat maar op je buik!maigre comme un clou • zo mager als een lat1. m1) spijker2) hoogtepunt, klapstuk3) steenpuist4) pandjeshuis5) nor2. clousm pl3. des clousinterj
См. также в других словарях:
interj — abbrev. interjection * * * … Universalium
interj — abbrev. interjection … English World dictionary
interj. — interjection. * * * abbrev Interjection * * * interj., interjection. * * * abbr. interjection … Useful english dictionary
interj — abbreviation interjection … New Collegiate Dictionary
interj. — interjection. * * * … Universalium
interj. — abbr. interjection … Dictionary of English abbreviation
interj. — gram. interjection … From formal English to slang
interj. — interjection …
interj — abbreviation interjection * * * abbr interjection … Useful english dictionary
pardón interj., s. n. — I. II. adj. m., s. m. (sil. si an), pl. parnasiéni (sil. si eni); f. sg. parnasiánã, pl. parnasiéne … Romanian orthography
hig, hig — interj o, o … Old to modern English dictionary