-
1 integer
n. geheel getal (onderscheid maken met breuk en samengesteld getal)[ intidzjə] 〈 wiskunde〉 -
2 integer
geheel getal -
3 integer type
integer type -
4 integer constant
constante bestaande uit een geheel getal -
5 integer programming
programmeren met gehele grootheden -
6 incorruptible
-
7 безупречный
-
8 неизменный
adjgener. integer, onkreukbaar, constant, gedurig, gestaag, gestadig, invariabel, onveranderd, onveranderlijk, onverminderd, onverzwakt, onwankelbaar, permanent, steevast, waardevast (по стоимости) -
9 неразлагающийся
-
10 цельный
adjgener. integraal, gaaf, integer, ongedeeld -
11 fair
adj. billijk, eerlijk; behoorlijk; blond; mooi, net; kermis, markt--------adv. eerlijk; behoorlijk; in het geheel (spreektaal)--------n. (jaar)markt, tentoonstellingfair1[ feə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 beurs ⇒ (jaar)markt, tentoonstelling————————fair2〈bijvoeglijk naamwoord; fairness〉1 eerlijk ⇒ redelijk, geoorloofd2 behoorlijk ⇒ bevredigend, redelijk♦voorbeelden:fair game • wild waarop gejaagd mag worden; 〈 figuurlijk〉 gemakkelijke prooi 〈 bijvoorbeeld voor kritiek〉get a fair hearing • een eerlijk proces krijgenby fair means or foul • met alle/geoorloofde en ongeoorloofde middelenfair play • fair play, eerlijk spel 〈 ook figuurlijk〉〈 informeel〉 fair enough! • dat is niet onredelijk!, okay!the fair sex • het schone geslacht————————fair3〈 bijwoord〉2 beleefd ⇒ hoffelijk, netjes3 precies ⇒ pal, net♦voorbeelden:1 play fair • eerlijk spelen, integer zijn -
12 incorruptible
adj. onbederfelijk, onvergankelijk; onomkoopbaar, integer[ ingkəruptəbl] 〈incorruptibly; zelfstandig naamwoord: incorruptibility〉1 onbederfelijk ⇒ onverwoestbaar, onvergankelijk -
13 play fair
-
14 incorruptibly
adv. onbederfelijk, onvergankelijk; onomkoopbaar, integer -
15 bien
bien1 [bjẽ]〈m.〉1 weldaad ⇒ (het) goede, welzijn, welvaart2 bezit(ting) ⇒ vermogen, goed♦voorbeelden:1 un homme de bien • een fatsoenlijk, integer manle bien commun, général, public • het algemeen welzijngrand bien vous fasse! • wel bekome het u!le souverain bien, le bien suprême • het opperste goed, gelukdire du bien de qn., parler en bien de qn. • gunstig over iemand sprekenc'est un bien • dat is een gelukfaire le bien • goed doen, charitatief zijnce voyage lui fait beaucoup de bien • die reis doet hem heel goedcela fait du bien • dat doet een mens goedprendre son bien où on le trouve • je toe-eigenen wat van je gading isvouloir le bien de qn. • het beste met iemand voorhebbenmener qc. à bien • iets tot een goed einde brengenchanger qc. en bien • iets ten goede veranderenen tout bien tout honneur • in alle eer en deugdpour son bien • voor zijn eigen bestwil2 biens de consommation • verbruiksgoederen, consumptiegoederenbiens de famille • familiebezitbiens vacants • onbeheerde goederenavoir du bien • vermogend zijnavoir des biens au soleil • onroerende goederen, land bezitten————————bien2 [bjẽ]〈bijwoord; ook bijvoeglijk naamwoord, tussenwerpsel〉1 goed ⇒ wel, mooi, fatsoenlijk2 zeer ⇒ veel, erg4 werkelijk ⇒ echt, zeer zeker5 〈 als uitroep〉wel! ⇒ welnu!♦voorbeelden:1 avoir l'air bien • er goed, mooi uitzienun homme bien • een betrouwbaar manun type bien • een aardige ventse conduire bien • zich netjes gedragenêtre bien avec qn. • goed met iemand kunnen opschietenfaire bien • juist handelen, goed passen, goed staanfaire bien (de) • er goed aan doen (om)ça fait bien de parler anglais • het staat goed als je Engels spreektc'est bien fait! • net goed!c'est bien fait pour lui! • dat is z'n verdiende loon!on mange bien ici • je kunt hier lekker etennous sommes bien ici • we voelen ons hier lekkerça va bien? • gaat het goed?〈 schertsend〉 nous voilà bien! • nou zitten we mooi in de puree!tant bien que mal • zo goed en zo kwaad als het gaatni bien ni mal • tamelijk goed2 bien blanc • helemaal wit, spierwitelle est bien jeune pour voyager seule • ze is wel heel jong om alleen te reizenbien sûr • natuurlijkbien souvent • heel vaakbien d' autres • vele anderenil en a vu bien d' autres • hij heeft heel wat meegemaakt〈 België〉 assez bien de • heel wat, veelbien de, bien des • heel wat, (heel) veeldepuis bien des années • sinds vele jarenil part bien demain? • hij vertrekt toch morgen?5 il le fait bien, pourquoi pas moi? • hij doet het toch ook, waarom ik dan niet?j'irais bien avec vous • ik zou wel met u mee willennous verrons bien • we zullen wel zienvouloir bien • wel willenou bien • ofweleh bien! • welnu!si bien que • zodat1. m1) (het) goede, welzijn2) bezit(ting), vermogen2. adj, advgoed, mooi, fatsoenlijk3. adv1) zeer, veel, erg2) heel veel, ruimschoots3) werkelijk, echt4. bien queconj5. interj -
16 honnêteté
honnêteté [onnettee]〈v.〉1 eerlijkheid ⇒ integriteit, rechtschapenheid♦voorbeelden:f1) eerlijkheid, rechtschapenheid2) fatsoen -
17 intègre
-
18 probe
-
19 un homme d'une parfaite honnêteté
un homme d'une parfaite honnêtetéDictionnaire français-néerlandais > un homme d'une parfaite honnêteté
-
20 un homme de bien
un homme de bieneen fatsoenlijk, integer man
См. также в других словарях:
Integer — In te*ger, n. [L. integer untouched, whole, entire. See {Entire}.] A complete entity; a whole number, in contradistinction to a fraction or a mixed number. [1913 Webster] {Complex integer} (Theory of Numbers), an expression of the form a +… … The Collaborative International Dictionary of English
integer — »unbescholten, makellos«: Das Adjektiv wurde – wohl unter dem Einfluss von frz. intègre – im 19. Jh. entlehnt aus lat. integer (< *en tag ros) »unberührt, unversehrt; ganz«, das mit verneinendem 2↑ in..., ↑ In... zur Sippe von lat. tangere… … Das Herkunftswörterbuch
integer — (n.) a whole number (opposed to fraction), 1570s, from L. integer (adj.) whole, complete, figuratively, untainted, upright, lit. untouched, from in not (see IN (Cf. in ) (1)) + root of tangere to touch (see TANGENT (Cf. t … Etymology dictionary
Intĕger — Intĕger, 1) ganz; 2) unbescholten, s. Integrität. Daher Integral, 1) ein Ganzes ausmachend, selbständig, für sich bestehend; 2) s.u. Integralrechnung 1); 3) Integralen, holländische Staatspapiere … Pierer's Universal-Lexikon
integer — I index full, impartial, incorruptible, inculpable II index individual III … Law dictionary
integer — Adj integrieren … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
integer — n *number, numeral, figure, digit … New Dictionary of Synonyms
integer — Adj. (Aufbaustufe) von untadeligem Ruf, moralisch einwandfrei Synonyme: anständig, ehrenhaft, ehrenwert, redlich, seriös, solide, unbescholten, rechtschaffen Beispiel: Der Politiker ist eine völlig integre Persönlichkeit … Extremes Deutsch
integer — ► NOUN ▪ a whole number. ORIGIN from Latin, intact, whole , from tangere to touch ; compare with ENTIRE(Cf. ↑entire) … English terms dictionary
integer — [in′tə jər] n. [L, untouched, whole, entire < in , not + base of tangere, to touch: see TACT] 1. anything complete in itself; entity; whole 2. any positive or negative whole number or zero: see also RATIONAL (sense 4a) … English World dictionary
Integer — This article is about the mathematical concept. For integers in computer science, see Integer (computer science). Symbol often used to denote the set of integers The integers (from the Latin integer, literally untouched , hence whole : the word… … Wikipedia