-
1 to shorten
inkortenverkorten -
2 abridge
-
3 cut down
adj. afsnijding,korter maken,lager maken (van prijzen)--------v. minderen; goedkopercut down1 minderen♦voorbeelden:1 you smoke too much, try to cut down a bit • je rookt te veel, probeer wat te minderenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 kappen ⇒ omhakken/houwen, vellen3 inperken ⇒ beperken, verminderen♦voorbeelden:cut down one's enemy • zijn vijand vellen/neersabelen3 cut down one's expenses • zijn bestedingen/uitgaven beperken -
4 hem
interj. hum, ahem--------n. boord, zoom--------v. omzomen; omringen; inkapselen; inkortenhem1[ hem] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 take the hem up (of something) • (iets) korter maken/inkorten————————hem2〈werkwoord; hemmed〉♦voorbeelden:feel hemmed in/up • zich ingekapseld voelen————————hem3[ mhm] 〈 tussenwerpsel〉1 ahum ⇒ (a)hem, h'm -
5 abbreviate
-
6 condensation
n. condensatie; verdikking, concentratie[ kondenseesjn] -
7 curtail
-
8 cut down an article
-
9 cut
adj. gesneden; verkorting, gedeelte; in prijs verlaagd--------n. snee; snijwond; gedeelte; dracht (van kleding)--------v. snijden; verkorten; verlagen; knippencut1[ kut] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 benaming voor〉slag/snee met scherp voorwerp ⇒ (mes)sne(d)e, keep, insnijding, snijwond; hak, houw; striem, (zweep)slag5 coupure ⇒ weglating, in/verkorting8 〈 benaming voor〉in/doorsnijding ⇒ geul, kloof, kanaal, doorgraving; kortere weg♦voorbeelden:cut and thrust • (woorden)steekspel, vinnig debat————————cut21 〈 benaming voor〉scheid/bewerkbaar zijn met scherp voorwerp ⇒ (zich laten) snijden/knippen/maaien, te snijden/knippen/hakken/maaien zijn2 〈 benaming voor〉een inkeping/scheiding maken ⇒ snijden; knippen; hakken, kappen, kerven; maaien4 rennen7 〈 informeel〉een plaat maken/opnemen♦voorbeelden:1 the butter/grass cuts easily • de boter/het gras snijdt/maait gemakkelijk→ cut across cut across/, cut at cut at/, cut down cut down/, cut down on cut down on/, cut in cut in/, cut into cut into/, cut out cut out/, cut through cut through/, cut up cut up/♦voorbeelden:→ cut back cut back/1 snijden in ⇒ verwonden; stuksnijden2 〈 benaming voor〉 scheiden door middel van scherp voorwerp ⇒ (af/door/los/weg)snijden/knippen/hakken; (om)hakken/kappen/zagen3 〈 benaming voor〉 maken met scherp voorwerp ⇒ kerven; slijpen; (bij)snijden/knippen/hakken; boren; graveren; snijden 〈 grammofoonplaat〉; 〈 bij uitbreiding〉 opnemen, maken 〈 grammofoonplaat〉5 〈 benaming voor〉 inkorten ⇒ snijden (in), couperen 〈 boek, film e.d.〉; afsnijden 〈 route, hoek〉; besnoeien (op), inkrimpen, bezuinigen6 〈 benaming voor〉 stopzetten ⇒ ophouden met; afsluiten, afsnijden 〈 water, energie〉; uitschakelen, afzetten9 negeren ⇒ veronachtzamen, s laten liggen♦voorbeelden:cut the tape • het lint doorknippencut free • lossnijden/kappen/hakken; bevrijdencut someone loose • iemand lossnijden/losmakencut open • openhalen/rijtencut away • wegsnijden/hakken/knippen; snoeiencut in half/two • doormidden/in tweeën snijden/knippen/hakkencut into halves/thirds/pieces • doormidden/in drieën/in stukken snijden/knippen/hakkencut a way through the jungle • zich een weg banen door de jungle3 cut a record • een plaat maken/opnemencut one's initials into something • zijn initialen ergens in kervenmy wage was cut • mijn loon is verlaagd9 cut someone dead/cold • iemand niet zien staan, iemand straal negeren -
10 prune down
prune downinkorten, inkrimpen -
11 prune
n. gedroogde pruim; domoor (spreektaal)--------v. snijden; knippen; snoeien (v. takken, etc.); verkorten; weghalenprune1[ proe:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————prune2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:the reader's letters are severely pruned • de ingezonden brieven worden sterk ingekortprune down • inkorten, inkrimpen -
12 take the hem up (of something)
(iets) korter maken/inkorten -
13 telescope
n. telescoop (toestel met optische mogelijkheden objecten te zien in het heelal over verre afstanden)--------v. ineen schuiven; in elkaar schuiven; samenvatten (v. boek)telescope1[ telliskoop] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————telescope2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in elkaar schuiven ⇒ ineen/samendrukken2 be/ver/inkorten♦voorbeelden: -
14 truncate a story
-
15 truncate
v. afknotten; verminkentruncate1[ trungkeet] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 afgeknot♦voorbeelden:————————truncate2♦voorbeelden: -
16 tuck
v. omslaan, opschorten; opschorten; innemen; instoppentuck1[ tuk] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————tuck2♦voorbeelden:¶ 〈Brits-Engels; informeel〉 tuck in! • val aan, tast toe!II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
17 blue pencil
v. persklaar maken, censureren, schrappen, inkorten; een geschreven document veranderen of corrigeren -
18 condensate
adj. inkorten; indampen--------n. verdampt -
19 curtailed
adj. inkorten, verkorten; verkleinen
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский