-
41 pouvoir
pouvoir1 [poevwaar]〈m.〉2 macht ⇒ invloed, gezag, regering3 volmacht ⇒ machtiging, mandaat4 bevoegdheid ⇒ recht, macht♦voorbeelden:cela dépasse mon pouvoir • dat gaat mijn macht te bovenêtre en pouvoir de • in staat, bij machte zijn om tecela n'est pas en mon pouvoir • dat ligt niet in mijn vermogenles pouvoirs publics • de overheiddétenir le pouvoir • de macht uitoefenen, aan de macht zijnporter qn. au pouvoir • iemand aan de macht brengentomber au pouvoir de qn. • onder iemands invloed raken, in iemands handen vallen4 excéder ses pouvoirs • zijn bevoegdheden, zijn macht te buiten gaan————————pouvoir2 [poevwaar]1 kunnen ⇒ in staat zijn, vermogen2 mogen ⇒ toestemming hebben, het recht hebben♦voorbeelden:1 n'en plus pouvoir • niet meer kunnen, doodop zijn, uitgeput zijn; 〈 informeel〉in treurige staat verkeren, versleten zijnje n'y peux rien • ik kan er niets aan doenon ne peut pas ne pas l'admirer • men moet hem wel bewonderenoù est-ce que j'ai bien pu mettre mes lunettes? • waar heb ik nu toch mijn bril neergelegd? 〈 in vraagzinnen〉il peut beaucoup sur leurs décisions • hij heeft veel invloed op hun beslissingenon ne peut plus aimable • alleraardigst〈aanvoegende wijs + inversie〉 puissent les événements vous donner raison! • mogen de gebeurtenissen u in het gelijk stellen!♦voorbeelden:1. m1) vermogen2) macht3) volmacht, machtiging4) recht, bevoegdheid2. v1) kunnen2) mogen3) mogelijk -
42 presser
presser [pressee]♦voorbeelden:rien ne presse • er is geen haast bijII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (uit)persen ⇒ (uit)knijpen, drukken2 vervolgen ⇒ kwellen, aandringen (bij)3 verhaasten ⇒ bespoedigen, spoed zetten achter♦voorbeelden:presser les rangs • de gelederen (dicht aaneen)sluitenpresser la mesure • het tempo opvoerenpresser le pas • vlugger gaan lopen♦voorbeelden:allons, pressons • kom, laten we opschietenv1) haast hebben2) (uit)persen, (uit)knijpen3) kwellen, vervolgen4) verhaasten5) druk uitoefenen [op iemand] -
43 rare
rare [raar]3 ongebruikelijk ⇒ vreemd, verbazingwekkend, buitengewoon5 dun♦voorbeelden:se faire rare • weinig van zich laten horen→ gaz1. adj1) zeldzaam, schaars2) ongebruikelijk, buitengewoon4) dun2. raresadj pl -
44 total
total1 [tottaal],totaux [tottoo]1 totaal ⇒ geheel, volkomen♦voorbeelden:au total • in totaal, over het geheelle total • totaal, somfaire le total • optellen————————total2 [tottaal]〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 total, on n'a rien gagné • kort en goed, we hebben niets gewonnen1. mtotaal(bedrag), som2. adjtotaal, volkomen -
45 ficher
1 doen ⇒ maken, uitvoeren♦voorbeelden:3 ficher qn. à la porte • iemand de deur uit zetten, gooien¶ va te faire fiche! • krijg de klere!je t'en fiche! • 〈 benadrukt tegenstelling tussen wat men verwachtte en de werkelijkheid〉dat had je maar gedacht!♦voorbeelden:se ficher qc. dans la tête • zich iets in het hoofd halense ficher de qn. • iemand voor de gek houdense ficher de qn., de qc. • lak hebben aan iemand, ietsse ficher en colère • driftig wordense ficher dedans • zich lelijk vergissen→ doigt————————ficher2 [fiesĵee]〈 werkwoord〉3 in een kaartsysteem opnemen ⇒ op fiches zetten, brengen♦voorbeelden:être fiché • geregistreerd zijn -
46 foutre
foutre [foetr]〈 vulgair〉1 doen2 geven3 flikkeren ⇒ smijten, gooien♦voorbeelden:1 qu'est-ce que ça peut me foutre? • wat gaat mij dat aan?j'en ai rien à foutre • daar heb ik geen zak mee te maken¶ va te faire foutre! • krijg de klere!, rot op!ça la fout mal • dat is geen stijl♦voorbeelden: -
47 *hasard
*hasard ['aazaar]〈m.〉1 toeval ⇒ kans, lot, (on)geluk♦voorbeelden:jeux de hasard • kansspelenfaire la part du hasard • met toevallige omstandigheden rekening houdenpur hasard • louter toevalne rien laisser au hasard • niets aan het toeval overlatenà tout hasard • voor alle zekerheidau hasard • op goed geluk, in 't wilde wegau hasard des circonstances • naar gelang de omstandighedenau hasard de la conversation • terloopsau hasard d'une rencontre • bij een toevallige ontmoetingpar hasard • bij toeval, per ongelukauriez-vous par hasard une cigarette pour moi? • hebt u soms een sigaret voor me?→ coup
См. также в других словарях:
Rien à faire — ● Rien à faire indique un refus définitif à quelqu un … Encyclopédie Universelle
Rien à faire — Pour les articles homonymes, voir Rien à faire. Rien à faire est un film français de Laurent Cantet réalisé en 1999 par Marion Vernoux. Distribution Valeria Bruni Tedeschi : Marie Del Sol Patrick Dell Isola : Pierre Perset Sergi… … Wikipédia en Français
Il n'y a rien à faire — ● Il n y a rien à faire toute action est inutile … Encyclopédie Universelle
N'avoir rien à faire avec — ● N avoir rien à faire avec n avoir aucun rapport avec quelqu un, quelque chose … Encyclopédie Universelle
N'en avoir rien à faire — ● N en avoir rien à faire ne pas être concerné par quelque chose, s en moquer … Encyclopédie Universelle
rien — [ rjɛ̃ ] pron. indéf., n. m. et adv. • 1050 n. f. « chose » encore au XVIe; 980 ren non « nulle chose »; du lat. rem, accus. de res « chose » → réel REM. Rien (objet direct) se place normalement devant le p. p. des v. aux temps comp. et devant l… … Encyclopédie Universelle
faire — 1. (fê r) Au XVIe Siècle, d après Bèze, les Parisiens prononçaient à tort fesant au lieu de faisant ; c est cette prononciation des Parisiens, condamnée alors, qui a prévalu ; on prononce aujourd hui fe zan, fe zon, fe zê, fe zié), je fais, tu… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
faire — FAIRE. v.a. Ce Verbe est d une si grande estenduë, que pour en marquer tous les sens, & tous les emplois, il faudroit faire presqu autant d articles, qu il y a de termes dans la Langue, avec lesquels il se joint. On ne s est proposé icy, que de… … Dictionnaire de l'Académie française
Faire du bruit, beaucoup de bruit pour rien — ● Faire du bruit, beaucoup de bruit pour rien en faire grand cas. ● Faire du bruit, beaucoup de bruit pour rien donner beaucoup d importance à ce qui n en vaut pas la peine … Encyclopédie Universelle
faire — 1. faire [ fɛr ] v. tr. <conjug. : 60> • Xe; fazet 3e pers. subj. 842; lat. facere. REM. Les formes en fais (faisons, faisions, etc.) se prononcent [ fəz ] I ♦ Réaliser (un objet : qqch. ou qqn). 1 ♦ Réaliser hors de soi (une chose… … Encyclopédie Universelle
FAIRE — v. a. ( Je fais, tu fais, il fait ; nous faisons, vous faites, ils font. Je faisais. Je fis. J ai fait. Je ferai. Je ferais. Fais. Que je fasse. Que je fisse. Faisant. ) Créer, former, produire, engendrer. Dieu a fait le ciel et la terre. Les… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)