-
21 maison
maison [mezzõ]〈v.〉1 huis ⇒ woning, gebouw, tehuis5 afkomst ⇒ geslacht, Huis♦voorbeelden:maison de correction • opvoedingsgesticht, tuchthuismaison de la culture • cultureel centrummaison d'enfants • kindertehuismaison de jeux • speelhuis, casinomaison de maître • eigen huis, herenhuis〈 religie〉 maison mère • moederklooster, moederhuismaison du peuple • gemeenschapshuis, gemeentehuismaison de la Radio • omroepgebouwmaison de rendez-vous, de passe, de tolérance • bordeelmaison de repos • rustoordmaison de retraite • bejaardentehuismaison de retraite médicalisée • aanleunwoningmaison de santé • verpleeginrichtingmaison close • gesloten, publiek huis 〈 bordeel〉maison individuelle • eengezinswoningmaison préfabriquée • prefabwoning, montagewoningrentrer à la maison • naar huis gaanrester à la maison • thuis blijvensavoir tenir la maison • een goede huisvrouw zijn→ cordemaison de commerce • handelsfirmamaison de couture • modehuisdiplôme maison • intern erkend diplomaavoir le genre maison • de sfeer van het bedrijf uitademenmaison de gros, de détail • groot-, kleinhandelmaison mère • moedermaatschappij, -ondernemingmaison de vins • wijnhandel3 ici, c'est la maison du bon Dieu! • het is hier de zoete inval!la maison du Roi • de koninklijke hofhoudingsuccès maison • enorm succesc'est gros comme une maison • dat ligt er dik bovenopf1) (woon)huis, woning, gebouw2) firma3) familie4) personeel5) geslacht, Huis -
22 marchand
marchand1 [maarsĵã],marchande [maarsĵãd]〈m., v.〉1 koopman, -vrouw ⇒ handelaar, verkoper, -koopster, winkelier♦voorbeelden:marchand de couleurs • drogistmarchand d'habits • uitdragermarchand de journaux • krantenverkopermarchand des quatre-saisons • groenteventer〈 figuurlijk〉 le marchand de sable est passé • het zandmannetje, Klaas Vaak is gekomenmarchand de sommeil • huisjesmelkermarchand ambulant • marskramermarchand forain • (rondreizend) marktkoopmanjouer à la marchande • winkeltje spelenmarchand au détail • kleinhandelaarmarchand de, en gros • groothandelaar¶ il y a marchand • geboden!, mijn!trouver marchand • een koper vinden————————marchand2 [maarsĵã]1 handels- ⇒ verhandelbaar, (goed) verkoopbaar, goed ‘gaand’♦voorbeelden:qualité marchande • normale kwaliteitvaleur marchande • handelswaarde→ marinem (f - marchande)handelaar, verkoper/verkoopster -
23 mode
mode [mod]I 〈m.〉♦voorbeelden:mode de vie • levensstijlmode mineur • kleine tertsII 〈v.〉1 mode♦voorbeelden:des tons mode • modekleurenc'est passé de mode • dat is uit de modetravailler dans la mode • in de mode-industrie werkenà la mode • in de mode, in zwangromancier à la mode • auteur die in is→ boeuf1. m1) manier, wijze2) wijs [taal]3) toonaard [muziek]2. f -
24 parler
parler1 [paarlee]〈m.〉————————parler2 [paarlee]♦voorbeelden:1 parler pour ne rien dire • maar wat praten, leuterensavoir ce que parler veut dire • aan een half woord genoeg hebbenparler à tort et à travers • maar doorpraten, doorratelenparler crûment • geen blad voor de mond nemengénéralement parlant • in het algemeen (gesproken)parler mal de qn. • kwaad over iemand sprekenqu'on ne m'en parle plus • ik wil er niets meer over horenn'en parlons plus • zand erovervoilà qui est parler • zo mag ik het horen!parler à qn. • met, tegen iemand pratenparler à l'oreille de qn. • tegen iemand fluisterentrouver à qui parler • ondervinden, merken wie men tegenover zich heefton parle sans cesse d' intégrité • men heeft het steeds over integriteitles faits parlent d' eux-mêmes • de feiten spreken voor zichzelfparlez-moi de cela • praat me daar niet van〈 informeel〉 de quoi ça parle, ce livre? • waar gaat dat boek over?sans parler de • om nog maar te zwijgen vanil parlait de partir pour les Etats-Unis • er was sprake van dat hij naar Amerika zou gaanparler pour qn. • voor iemand pleiten〈 informeel〉 tu parles • het mocht wat, reken maar, schei uitII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 spreken♦voorbeelden:parler le français • Frans kunnen spreken1 met elkaar, in zichzelf pratenv1) spreken (over), praten (over)2) bieden [kaarten] -
25 tête
tête [tet]〈v.〉1 hoofd ⇒ kop, gezicht5 kop ⇒ top, bovenkant, voorste gedeelte♦voorbeelden:1 avoir, être une tête à claques, à gifles • een irritant koppie, een rotkop hebbentête de mort • doodshoofd, doodskopune tête de six pieds de long • een lang gezicht, een gezicht als een oorwurmde la tête aux pieds • van top tot teenêtre la tête de Turc, servir de tête de Turc • het mikpunt, pispaaltje zijndonner tête baissée dans qc. • blindelings, zonder te kijken ergens op inlopen, tegenaan lopen; 〈 ook〉 er blindelings inlopenavoir une bonne tête • er betrouwbaar, intelligent uitzien, een sympathieke kop hebbence sont deux têtes sous un même bonnet • dat zijn twee handen op één buiktomber la tête la première • voorovervallenla tête renversée • met het hoofd naar achterensale tête • gemene kopcourir tête baissée • lopen zo snel als men kandonner sa tête à couper • zijn hoofd eronder durven verweddenen faire une tête • een lang gezicht zettenjeter qc. à la tête de qn. • iemand iets naar het hoofd slingeren, iemand iets verwijtenrompre la tête à qn. • iemand de oren van het hoofd schreeuwentourner la tête • het hoofd afwenden2 c'est, il a une tête en l'air, tête sans cervelle, tête de linotte, tête d'oiseau • hij is een leeghoofd, heeft de hersens van een garnaal, gedraagt zich als een kip zonder kopavoir une tête de cochon, de mule • koppig zijnêtre une tête de cochon, de lard, de mule, de pioche • een stijfkop zijnmettre la tête à l'envers à qn. • iemand het hoofd op hol brengentête brûlée • heethoofdavoir la tête chaude • een heethoofd, driftkop zijnavoir la tête fêlée • een beetje getikt zijnune forte tête • iemand met een eigen wil, dwarskopavoir la tête froide • koelbloedig zijn〈 informeel〉 une grosse tête • een knappe kop, superintelligent persoon〈 informeel〉 avoir une, la grosse tête • pretenties, praatjes hebben〈 informeel〉 petite tête! • domkop!, sufferd(je)!examiner, réfléchir à tête reposée • rustig, op z'n gemak bekijken, overdenkenavoir la tête solide • veel aan zijn hoofd kunnen hebbenavoir toute sa tête • bij zijn volle verstand zijnavoir la tête vide • niet (meer) kunnen nadenken, zich niets meer kunnen herinnerenavoir de la tête • een goed verstand hebbenavoir la tête à ce qu'on fait • zijn hoofd, zijn aandacht bij zijn werk hebbenavoir la tête près du bonnet • een heethoofd, driftkop zijncasser, fendre la tête à qn. • iemand op zijn zenuwen werken, irriterense casser la tête contre les murs • met zijn hoofd tegen de muur lopen, wanhopig zijnchercher dans sa tête • proberen zich iets te herinnerense creuser la tête • z'n hersens pijnigenéchauffer la tête • iemand nijdig, woedend makenn'en faire qu'à sa tête • precies doen waar men zin in heeftfourrer, mettre qc. dans la tête • iets in het hoofd prentense mettre dans la tête, en tête de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zich in het hoofd halen, zetten omse mettre dans la tête, en tête que 〈+ aantonende wijs〉 • zich in het hoofd halen, zetten dat, zich inbeelden datidée qui passe par la tête de qn. • idee dat zomaar bij iemand opkomtperdre la tête • het hoofd, zijn verstand verliezen, gek wordenle vin lui tourne la tête • de wijn stijgt hem naar het hoofdtourner la tête à qn. • iemand het hoofd op hol brengenavoir la tête ailleurs • er met zijn gedachten niet bij zijn, afwezig zijn〈 spreekwoord〉 quand on n'a pas de tête, il faut avoir des jambes • wie zijn hoofd vergeet, moet zijn benen gebruikende tête • uit het hoofd, in gedachtenavoir une idée (de) derrière la tête • iets in zijn achterhoofd hebbense mettre à la tête, prendre la tête de • de leiding nemen overà la tête, en tête de • aan het hoofd, aan de leiding vanpar tête • per persoon, per mantête d'ail • knoflookbolletjetête d'épingle • speldenknoptête de ligne • kopstation, beginpunt van een lijntête du lit • hoofdeinde van het bedtête de pipe • pijpenkopvirer tête à queue • helemaal om zijn as draaien, een draai van 180 graden makenwagon de tête • voorste wagontête nucléaire • atoomkopmusique en tête • de muziek vooropcôté tête • kop(zijde), kruisavoir la tête sur les épaules • met beide benen op de grond staanmauvaise tête • dwarsligger, lastpostfaire la mauvaise tête • koppig zijn, dwars liggense cogner, se taper la tête contre les murs • wanhopig naar een oplossing zoekenne plus savoir où donner de la tête • niet meer weten waar te beginnen, overstelpt zijn met werkfaire la tête (à qn.) • mokken (tegen iemand), boos zijn (op iemand)se jeter à la tête de qn. • toenadering zoeken tot iemand, zich bij iemand opdringenlaver la tête à qn. • iemand een flinke uitbrander gevenmonter la tête à qn. • iemand tegen iemand opzettense monter la tête • zich ergens over opwinden, spoken ziense payer (doucement) la tête de qn. • iemand (stiekem) voor de gek houdenpiquer une tête • een duik nemen, duikenredresser, relever la tête • zijn zelfvertrouwen herwinnenrisquer, sauver sa tête • zijn leven wagen, het er levend van afbrengentenir tête • het hoofd bieden, standhoudenen avoir par-dessus la tête • er schoon genoeg van hebben, er de buik van vol hebbenf1) hoofd, kop2) gezicht3) leider4) kopbal5) top, bovenkant
- 1
- 2
См. также в других словарях:
C'est du passé — ● C est du passé c est oublié, ne revenons pas là dessus … Encyclopédie Universelle
Passe Découverte — Passe Navigo Navigo est le nom de la carte à puce sans contact, utilisant la technologie RFID ((en)Radio Frequency IDentification, radio identification), contenant les titres de transport utilisables en Île de France pour l accès aux réseaux RATP … Wikipédia en Français
Passe navigo — Navigo est le nom de la carte à puce sans contact, utilisant la technologie RFID ((en)Radio Frequency IDentification, radio identification), contenant les titres de transport utilisables en Île de France pour l accès aux réseaux RATP, SNCF et… … Wikipédia en Français
passe-partout — [ paspartu ] n. m. inv. • 1567; de passer et partout 1 ♦ Clé servant à ouvrir plusieurs serrures. Passe partout de cambrioleur, de serrurier. ⇒ crochet, fam. 1. passe. 2 ♦ Grosse scie à lame large, sans monture, munie d une poignée à chaque… … Encyclopédie Universelle
passe-temps — [ pastɑ̃ ] n. m. inv. • 1410; de passer et temps ♦ Ce qui fait passer agréablement le temps. ⇒ amusement, distraction, divertissement, jeu. C est son passe temps favori. ⇒ hobby (cf. Violon d Ingres). « Il préparait son bachot ou sa licence, mais … Encyclopédie Universelle
Passe Duncan — Carte de la passe Duncan. Géographie humaine Pays côtier(s) … Wikipédia en Français
passe-droit — Passe droit. s. m. Grace qu on accorde à quelqu un contre le droit & contre l usage, sans tirer à consequence. On l a receu dans une telle charge sans l interroger, c est un passe droit qu on luy a fait. ce sont des passe droits qu on luy fait … Dictionnaire de l'Académie française
Mais ou est donc passé la Septième Compagnie — Mais où est donc passée la septième compagnie ? Mais où est donc passée la septième compagnie ? est un film français de Robert Lamoureux, sorti en 1973. Sommaire 1 Synopsis 2 Résumé 3 Remarques 4 … Wikipédia en Français
Passe Navigo — Fac similé de passe Navigo. Un passe Navigo est une carte à puce sans contact, utilisant la technologie RFID (Radio Frequency IDentification, radio identification) ou plus précisément NFC (Near Field Communication, communication en champ proche) … Wikipédia en Français
passe — 1. passe [ pas ] n. m. • 1850; abrév. de passe partout ♦ Fam. Passe partout (1o). Ouvrir une porte avec un passe. passe 2. passe [ pas ] n. f. • 1383 « but, au jeu de javelines »; de passer I ♦ Action de passer. 1 ♦ (1669) Escr. Action d avancer… … Encyclopédie Universelle
passé — 1. passe [ pas ] n. m. • 1850; abrév. de passe partout ♦ Fam. Passe partout (1o). Ouvrir une porte avec un passe. passe 2. passe [ pas ] n. f. • 1383 « but, au jeu de javelines »; de passer I ♦ Action de passer. 1 ♦ … Encyclopédie Universelle