-
1 certain
certain [sertẽ]〈bijvoeglijk naamwoord en onbepaald bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:preuve certaine • doorslaand bewijsce n'est pas certain • dat staat niet vastle certain • het zekerepréférer le certain à l'incertain • het zekere voor het onzekere nemenun certain nombre de personnes • een aantal mensencertaines personnes • sommige mensen, sommigen1. adj1) zeker, vast(staand)2) bepaald, zeker2. certainsadj pl -
2 I know I'll muff it
-
3 muff
n. mof; "misser" (in voetbalspel); niet slagen--------v. de boel verknoeien; verknoeienmuff1[ muf] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 mof♦voorbeelden:————————muff2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
4 je suis certain que
je suis certain que 〈+ aantonende wijs〉 -
5 certain
adj. zeker; bepaaldcertain1[ sə:tn]1 zeker ⇒ vast, onfeilbaar♦voorbeelden:for certain • (vast en) zekerII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 zeker ⇒ bepaald, een of ander♦voorbeelden:1 zeker ⇒ verzekerd, overtuigd2 zeker ⇒ vaststaand, onbetwistbaar♦voorbeelden:1 are you certain? • weet je het zeker?make certain (that) • zich ervan vergewissen (dat)is she certain about/of that? • weet zij dat zeker?be certain of success • van succes verzekerd zijn————————certain2[ sə:tn] 〈 voornaamwoord〉♦voorbeelden:certain of us doubt this • sommigen van ons betwijfelen dit -
6 certainty
n. zekerheid[ sə:tntie] 〈meervoud: certainties〉1 zekerheid ⇒ (vaststaand) feit; vaste overtuiging♦voorbeelden:bet on a certainty • wedden op een tip/een zekerheidjefor a certainty • zonder enige twijfelI can't say with any certainty if it will work • ik weet (absoluut) niet zeker of het werktit is a certainty that … • het staat vast/is zeker dat … -
7 is she certain about/of that?
is she certain about/of that?weet zij dat zeker? -
8 sure
adj. zeker; natuurlijk; nagegaan--------adv. zeker; natuurlijksure11 zeker ⇒ waar, onbetwistbaar2 zeker ⇒ veilig; betrouwbaar, onfeilbaar♦voorbeelden:¶ sure card • iemand/iets waar men van op aan kan/op kan bouwenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉1 zeker ⇒ verzekerd, overtuigd♦voorbeelden:I am not sure • ik weet het niet zekersure of oneself • zelfverzekerd, zelfbewustbe/feel sure about something • overtuigd zijn van iets, iets zeker wetenyou can be sure of it • daar kan je van op aanbe sure to tell her • vergeet vooral niet het haar te vertellento be sure • natuurlijk, toegegevento be sure she is not rich • ze is weliswaar niet rijkit is sure to be a girl • het wordt vast een meisjehe is sure to come • hij komt zekeryou had better be/make sure • je moest het maar even nakijkenjust to make sure • voor alle zekerheid————————sure21 zeker ⇒ natuurlijk, ongetwijfeld, inderdaad♦voorbeelden:1 sure enough! • natuurlijk!he promised to come and sure enough he did • hij beloofde te komen en inderdaad, hij kwam ookI don't know for sure • ik ben er niet (zo) zeker vanthat's for sure • dat staat vast, zoveel is zekeras sure as I am standing here • zo waar ik hier sta -
9 doch
doch1〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 käme er doch! • kwam hij toch maar!komm doch mal her! • kom eens even hier!sie ist doch kein Kind mehr • ze is immers geen kind meerwie war das doch? • hoe was dat toch ook weer?also doch ! • dus toch!ja doch ! • ja zeker!————————doch2〈 voegwoord〉♦voorbeelden:2 ‘das weißt du wohl nicht mehr?’ ‘Doch, doch !’ • ‘dat weet je zeker niet meer?’ ‘O ja, (dat weet ik nog wel)!’ -
10 sicher
sicher11 veilig, zeker2 betrouwbaar, zeker ⇒ feilloos, verzekerd, rustig3 beslist, zelfbewust, zelfverzekerd4 gewis, stellig, zeker ⇒ overtuigd van♦voorbeelden:1 sicher ist sicher • veiligheid, zekerheid voor allesauf Nummer Sicher, sicher gehen • geen risico nemenvor einem Überfall sicher sein • voor een overval veilig zijnmit sicherem Blick • met een geoefend oogein sicheres Einkommen • een vast inkomenmit sicherem Schritt • met vaste tredein sicheres Urteil • een helder oordeel(svermogen)eine Lektion sicher können • een les goed kennen3 sein sicheres Auftreten • zijn zelfbewust, -verzekerd optredener ist seiner selbst sehr sicher • hij is heel zeker van zichzelfsie wirkt sehr sicher • zij maakt een heel zelfverzekerde indrukich bin mir nicht ganz sicher • ik ben er niet helemaal zeker vandie Todesstrafe ist ihm sicher • hij kan rekenen op de doodstrafda bin ich ganz sicher! • dat weet ik (wel) heel zeker!————————sicher2〈 bijwoord〉1 beslist, vast, zeker ⇒ vermoedelijk; met zekerheid -
11 positive
adj. positief; daadwerkelijk; uitdrukkelijk--------n. positief (bij fotografie); positieve pool (bij electriciteit); eenvoudige hoogte (in grammatica)positive1[ pozzətiv] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————positive21 positief2 stellig ⇒ duidelijk, na/uitdrukkelijk♦voorbeelden:‘Are you sure?’ ‘Positive’ • ‘Weet je het zeker?’ ‘Absoluut’positively true • absoluut/volkomen waar¶ positive discrimination • positieve discriminatie, voorkeursbehandelingI'm afraid the test is positive • helaas is de test positiefpositively charged • positief geladen -
12 see
n. (aarts)bisschopszetel; (aarts)bisschopsdom--------v. zien; begrijpen; oppassen op; er zeker van zijn; begeleiden; ontmoetensee1[ sie:] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————see21 nadenken ⇒ bekijken, zien♦voorbeelden:1 let me see • wacht eens, even denken1 zien ⇒ kijken (naar), aankijken tegen2 zien ⇒ (het) begrijpen, (het) inzien3 toezien (op) ⇒ opletten, ervoor zorgen, zorgen voor♦voorbeelden:things seen • waargenomen dingen/zaken 〈 tegenover wat in de verbeelding bestaat〉worth seeing • de moeite waard, opmerkelijkI cannot see him doing it • ik zie het hem nog niet doengo and see! • ga dan/maar kijken!we shall see • we zullen wel zien, wie weetsee into a matter • een zaak onderzoeken〈 figuurlijk〉 see through someone/something • iemand/iets doorzien/doorhebbenas far as I can see • volgens mijI see • (o,) ik begrijp hetas I see it • volgens mij〈 informeel〉 see? • snap je?see about/after • zorgen voor, iets doen aan; onderzoekensee to it that • ervoor zorgen dat5 bezoeken ⇒ opzoeken, langs gaan bij7 meemaken ⇒ ervaren, getuige zijn van♦voorbeelden:3 see you (later)!, (I'll) be seeing you! • tot ziens!, tot kijk!I'd like to see more of you • ik zou je wel vaker willen ziensee a lot of someone • iemand veel/vaak zien/ontmoetensee the town • de stad bezichtigensee over/round a house • een huis bezichtigensee someone about something • iemand over iets raadplegen/advies vragensee the new year in • het nieuwe jaar inluidensee the old year out • het oude jaar uitluidensee someone in • iemand binnenlatensee someone off at the station • iemand uitwuiven op het stationsee someone out • iemand uitlatenI'll see you through • ik help je er wel doorheenhave enough money to see one through the month • genoeg geld hebben om de maand door te komensee someone to the door • iemand uitlatensee something out/through • iets tot het einde volhouden/doorzetten -
13 coup
coup [koe]〈m.〉1 slag ⇒ klap, steek, stoot, (plotselinge, korte, abrupte) beweging/GRAMT.♦voorbeelden:d'un coup d'aile • in een rukd'un coup de baguette (magique) • als bij toverslag〈 informeel〉 un coup de bambou • een zonnesteek; een vlaag van waanzincoup de barre • 〈 scheepvaart〉ruk aan het roer, plotselinge verandering; 〈 figuurlijk〉plotselinge vermoeidheid, hoge rekeningcoup de bec • snauw, sneerdonner un coup de brosse à qc. • iets (even) afborstelencoup de canon • kanonschotcoup de chance • gelukkig toeval, meevallercoup de chien • plotselinge storm; oproerdonner un coup de collier • er flink tegenaan gaanavoir un joli coup de crayon • goed (kunnen) tekenencoup de désespoir • wanhoopsdaadcoup d'éclat • meesterlijke zet〈 figuurlijk〉 un coup d'épée dans l'eau • een slag in de lucht, verspilde moeitecoup d'essai • eerste poging, begincoup d'Etat • staatsgreepboire le coup de l'étrier • een glaasje op de valreep drinkendonner un coup de fer à qc. • iets even opstrijkencoup de feu • schotcoup de fil • telefoontjecoup de folie • onbezonnen daad, aanval van waanzincoup de force • gewelddaad, overrompeling, coup de forcecoup de foudre • donderslag; 〈 figuurlijk〉liefde op het eerste gezicht, onverwachte ramp, slechte tijding〈 figuurlijk〉 donner un coup de fouet • aansporen, oppeppencoup de froid • verkoudheidcoup de gosier • schreeuwdonner, pousser un coup de gueule • losbrullen, een bek opzettencoup de hasard • bof, meevallercoup de langue • bitse, hatelijke opmerkingun petit, un dernier coup de lime • de laatste hand, de afwerkingcoup de main • hulp, handreiking, steun; 〈 leger〉overrompeling, aanslagdonner un coup de main • een handje helpenfaire un coup de main • een aanslag plegenavoir le coup de main • de vaardigheid hebben〈 figuurlijk〉 〈 informeel〉 recevoir le coup de masse • een zware klap (te verwerken) krijgen 〈 emoties〉〈 figuurlijk〉 un coup de massue • een harde slag, een gevoelige slagcoup de mer • stortzee, zware golfcoup d'oeil • blik, oogopslag, uitzichtavoir le coup d'oeil • kijk op de dingen hebbendu premier coup d'oeil • op het eerste gezichtjeter un coup d'oeil (rapide) sur qc. • een vluchtige blik op iets werpen〈 figuurlijk〉 coup de patte • veeg uit de pan, trap nace peintre a le coup de patte • deze schilder kan aardig met het penseel overwegse donner un coup de peigne • een kam door z'n haar halencoup de pied • trap, schopcasser des vitres à coups de pierre • ruiten ingooientuer qn. à coups de pierres • iemand stenigendonner un coup de piston à qn. • iemand aan een baantje helpencoup de poing • stomp, vuistslagcoup de poing (américain) • boksbeugel〈 informeel〉 avoir le, un coup de pompe • de man met de hamer tegenkomen, opeens niet meer kunnen〈 informeel〉 coup de pompe • man met de hamer, plotselinge uitputting, vermoeidheidun coup de pot • mazzel, gelukdonner le coup de pouce • de laatste hand aan iets leggencoup de poussière • mijngasontploffingon lui a fait le coup du presse-citron • ze hebben hem als een citroen uitgeknepencoup de pub • reclamestuntcoup de réparation • strafschopcoup de sang • beroerte, plotselinge woedecoup de semonce • schot voor de boegcoup de sifflet • fluitsignaalcoup de soleil • zonnesteek; zonnebrandcoup du sort • speling van het lot, tegenslagdonner un coup de téléphone à qn. • iemand opbellencoup de théâtre • plotselinge ommekeer, onverwachte wendingse flanquer un coup de torchon • vechtendonner un coup de tube à qn. • iemand een telefoontje gevencoup de veine • geluk, gelukkig toevalcoup de vent • rukwind, windstootcheveux en coup de vent • slordig, los zittend haarentrer en coup de vent • binnenstormencoup bas • stoot onder de gordelêtre aux cent coups • in alle staten zijn, doodsangsten uitstaandonner le dernier coup, le coup décisif • de genadeslag geven〈 informeel〉 coup fourré • gemene, onverwachte streek, luizenstreek〈 sport en spel〉 coup franc • vrije trap, slagmauvais coup • gemene streek, lelijke klapcoup monté • afgesproken werk, doorgestoken kaart〈 informeel〉 sale coup • rotstreek; zware slagcoup sec • droge knal, klap〈 figuurlijk〉 accuser le coup • de klap incasseren, er een klap van krijgenavoir le coup • er de slag van hebben〈 informeel〉 avoir un coup dans l'aile, dans le nez • (licht) aangeschoten zijn, te diep in het glaasje gekeken hebben〈 informeel〉 boire un coup • iets drinken, er eentje nemencalculer son coup • de zaak precies uitrekenen, uitkienencompter les coups • alleen maar toekijken, neutraal zijn〈 informeel〉 discuter le coup • babbelen, kletsen〈 informeel〉 être dans le coup • er bij betrokken zijn, er van wetenexpliquer le coup • de toestand, gang van zaken uiteenzettenfaire coup double • twee vliegen in één klap slaanfaire les cent coups, les quatre cents coups • een losbandig, rusteloos leven leiden, erop los leven, van alles uithalen 〈 kind〉en ficher, mettre un coup • flink de handen uit de mouwen stekenne pas en ficher un coup • geen klap uitvoerenfrapper des coups en l'air • vergeefse moeite doenfrapper un grand coup • een zware slag toebrengen, een grote slag slaanfrapper à coups redoublés • hard en vaak slaanmarquer le coup • een bijzonderheid benadrukken, een bepaalde gebeurtenis niet ongemerkt voorbij laten gaanmaintenant j'ai pris le coup • nu weet ik hoe het moetil en a pris un coup • dat heeft hem geen goed gedaanrendre coup pour coup • een klap, slag teruggevenrisquer, tenter le coup • het erop wagentenir le coup • standhouden, het uithoudenvaloir le coup • de moeite lonen, waard zijnen venir aux coups • handgemeen wordenà coup sûr • vast en zeker, beslistà tous (les) coups, à tout coup • telkens, bij elke gelegenheidtout à coup • plotselingaprès coup • naderhand, achterafau, du premier coup • bij de eerste keerau coup de midi • klokslag 12 uurd' un (seul) coup • in één keer, plotselingtout d' un coup • ineens, plotselingdu coup • bijgevolg, daaromdu même coup • tegelijkertijd, bij diezelfde gelegenheidêtre hors du coup • nergens vanaf wetenau coup par coup • een voor eenpour le coup • deze keer〈 juridisch〉 pour coups et blessures • vanwege toegebracht lichamelijk letsel; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 voor slagen en verwondingensous le coup de • onder de invloed, dreiging vansur le coup • op slag, onmiddellijk, meteensur le coup de midi • klokslag 12 uurcoup sur coup • achtereenvolgens, vlak na elkaar→ pierrem1) slag, klap, klop, steek, stoot, bons, dreun, trap, schop2) snee3) beet4) ruk5) worp6) daad, streek7) teug, slok8) zet -
14 expect
v. verwachten; denken[ ikspekt]1 verwachten ⇒ wachten op, voorzien2 verwachten ⇒ rekenen op, verlangen♦voorbeelden:I did not expect this • ik was hierop niet voorbereidexpect too much of someone • te veel van iemand verlangen3 I expect you're coming too • jij komt zeker ook? -
15 purpose
n. doel; bedoeling--------v. zich voornemen, van plan zijnpurpose1[ pə:pəs]1 doel ⇒ bedoeling, reden, plan, voornemen2 zin ⇒ (beoogd) effect, resultaat, nut♦voorbeelden:1 does this serve your purpose? • beantwoordt dit aan je verwachtingen?accidentally on purpose • per ongeluk expreshe came for/with the purpose of seeing us, he came on purpose to see us • hij kwam met het doel om ons te bezoekenhe did it on purpose • hij deed het met opzet2 these talks have certainly answered/fulfilled/served their purpose(s) • deze besprekingen zijn zeker zinvol geweestall your help will be to no purpose • al je hulp zal tevergeefs zijnthese money cuts will come to little purpose • deze bezuinigingen zullen weinig effect hebben♦voorbeelden:————————purpose2♦voorbeelden:1 he purposes to spend his holidays with us • het ligt in zijn bedoeling zijn vakantie bij ons door te brengen -
16 trop
trop [troo]〈bijwoord; ook m.〉1 te ⇒ (al) te veel, te zeer2 erg ⇒ zeer, uiterst♦voorbeelden:c'est trop! • dat had u niet moeten doen!c'en est trop! • dit gaat te ver!〈 informeel〉 rien de trop! • 't houdt niet over!pas trop • niet te veel, een beetjeun peu trop • een beetje te veelde, en trop • te veel, overbodigavoir qc. en trop • iets over hebbenpar trop • al tele trop • het teveel, de overdaad2 pas trop • niet zo erg, het houdt niet overje ne sais pas trop • ik weet het niet zo goed1. mteveel, overdaad2. adv1) te (zeer)2) erg, uiterst -
17 Garantie
Garantie〈v.; Garantie, Garantien〉♦voorbeelden:Garantie auf, für ein Gerät • garantie op een toesteldas geht auf Garantie • dat valt onder de garantieer übernahm die volle Garantie dafür • hij stond er ten volle voor in〈 informeel〉 ohne Garantie! • onder voorbehoud!, ik weet het niet zeker!〈 informeel〉 unter Garantie • gegarandeerd, beslist -
18 da bin ich ganz sicher
da bin ich ganz sicher!dat weet ik (wel) heel zeker! -
19 heiß
♦voorbeelden:heiße Chemie • radiochemieeine heiße Debatte • een verhit debatein heißer Favorit • een gedoodverfde favoriet〈 informeel〉 ein heißer Ofen • een supersnelle motor, autoihr heißester Wunsch • haar innigste, vurigste wensheiß umstritten • fel omstreden〈 informeel〉 dich haben sie wohl (als Kind) zu heiß gebadet • jij bent zeker niet goed bij je verstandheiß ersehnt • vurig verbeidheiß geliebt • innig geliefdsich heiß reden • al pratend in vuur en vlam rakenweder heiß noch kalt sein • geen vlees en geen vis zijnes überläuft jemanden heiß und kalt • de rillingen lopen iemand over de rug¶ 〈 spreekwoord〉 es wird nichts so heiß gegessen, wie es gekocht wird • de soep wordt nooit zo heet gegeten als ze wordt opgediend〈 spreekwoord〉 was ich nicht weiß, macht mich nicht heiß • wat niet weet, dat niet deert -
20 positiv
См. также в других словарях:
Tueries du Brabant — « Les tueries du Brabant » désigne une série de crimes et plus spécialement de braquages sanglants qui eurent lieu principalement dans la province de Brabant en Belgique, de 1982 à 1985. Sommaire 1 Description générale 2 Origine des… … Wikipédia en Français