-
1 idiot
idiot [iedjoo]1 idioot ⇒ dom, onnozel♦voorbeelden:faire l' idiot • zich van den domme houdenun(e) idiot(e) • domkop, halve gare, idioot; 〈 medisch〉idioot, diepzwakzinnige1. m (f - idiote)halve gare, idioot2. = idiote; idiotadjidioot, dom -
2 bougre d'idiot!
bougre d'idiot!stommeling!, idioot! -
3 espèce d' idiot
espèce d' idiot -
4 faire l' idiot
faire l' idiot -
5 faire l'idiot
faire l'idiotzich van den domme houden; gek doen -
6 l' idiot du village
l' idiot du village -
7 sombre idiot
sombre idiot -
8 triple idiot
triple idiot -
9 tu es un idiot à la fin
tu es un idiot à la fin -
10 tu parles d' un idiot
tu parles d' un idiot -
11 en voilà, un idiot!
en voilà, un idiot!wat een idioot! -
12 un idiot
un(e) idiot(e)domkop, halve gare, idioot; 〈 medisch〉idioot, diepzwakzinnige -
13 idiote
-
14 espèce
espèce [espes]〈v.〉1 soort ⇒ aard, slag♦voorbeelden:ça n'a aucune espèce d'importance • dat heeft geen enkel belangune espèce d'uniforme • een soortement uniformun menteur de la plus belle espèce • een leugenaar van het ergste soortl'espèce humaine • de mensheidun voyou de son espèce • een boef van hetzelfde slag als hijespèce d' idiot • stomme idiootde la même espèce • gelijksoortig3 communier sous les deux espèces • onder beide gedaanten, met brood en wijn communicerenpayer en espèces • contant betalen1. f1) soort, slag2) casus, geval2. espècesf pl1) gedaante2) contant geld -
15 faire
faire1 [fer]〈m.〉1 〈 beeldende kunst, literatuur〉manier van schrijven, schilderen, beeldhouwen ⇒ stijl, techniek, wijze van uitvoering→ dire————————faire2 [fer]1 maken2 doen9 zeggen ⇒ antwoorden 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:ce faisant • daarbijque faire? • wat te doen?mais qu'est-ce qu'ils font! • wat spoken ze toch uit!qu'est-ce que vous faites dans la vie? • wat doet u (voor de kost)?quoi qu'on fasse, il n'est jamais content • wat men ook doet, hij is nooit tevredenpour quoi faire? • waarvoor?, waarom?il ne fait rien à l'école • hij presteert niets op schoolje ne peux pas faire autrement • ik kan niet andersil a bien fait • dat heeft hij goed gedaanfaire bien, mal de 〈+ onbepaalde wijs〉 • er goed, verkeerd aan doen tecomment avez-vous fait pour résoudre ce problème? • hoe heeft u dit probleem opgelost?3 faire de l'anglais • 〈 aan de universiteit〉 Engels studeren; 〈 op school〉 Engels leren; 〈 in vrije tijd〉 aan Engels doenfaire de l'aviron, de la natation, de la voile • roeien, zwemmen, zeilenil a fait les Beaux-Arts • hij heeft de academie voor beeldende kunsten doorlopenfaire que 〈+ aantonende wijs〉 • ten gevolge hebben dat, veroorzaken dat〈 onpersoonlijk, van tijd〉 ça fait quinze jours que je ne l'ai pas vu • ik heb hem sinds veertien dagen niet geziencent centimètres font un mètre • honderd centimeter is een meteril fait un mètre quatre-vingts • hij is 1,80 m (lang)quelle pointure faites-vous? • welke maat (schoenen) heeft u?je fais du quarante • ik heb maat veertigquatre et trois font sept • vier en drie maakt, is zevencombien fais-tu? • hoe groot, zwaar ben jij?combien ça fait? • hoeveel is dat?il me fait penser à mon oncle • hij doet me aan mijn oom denkenfaire rire qn. • iemand aan het lachen makenfaire savoir (à qn.) que • (iemand) mededelen datfaire traverser la rue à qn. • iemand de straat helpen overstekenfaire l'idiot • zich van den domme houden; gek doen9 sans doute, fit-il, vous avez raison • ongetwijfeld, antwoordde, zei hij, u heeft gelijkmon manteau fera l'hiver • met mijn jas kom ik de winter nog wel doorune bouteille de whisky me fait six mois • ik doe zes maanden met een fles whiskyest-ce qu'il a déjà fait sa rougeole? • heeft hij al mazelen gehad?faire jeune • er jong uitzienvotre cravate fait sérieux • door uw das ziet u er serieus uitsi tu fais cela, tu auras à faire à moi • als je dat doet, dan krijg je het met mij aan de stokavoir à faire à, avec • te doen, te maken hebben metn'avoir que faire de qc. • iets niet nodig hebbenêtre fait pour • bestemd, geschikt zijn voor〈 informeel〉 (il) faut le faire! • doe het maar eens na!ça fait une heure que je t'attends • ik wacht al een uur op jeen faire (à sa tête) • zijn eigen gang gaanje n'en ferai rien! • ik denk er niet aan!en faire tout un drame • er een drama van maken〈 informeel〉 on ne me la fait pas! • ik ben niet van gisteren!qu'est-ce que cela fait? • wat zou dat?qu'est-ce que ça peut bien vous faire? • wat kan u dat eigenlijk schelen?qu'est-ce que vous voulez que ça me fasse? • wat maakt het mij uit?ça ne fait rien • dat doet er niet toerien à faire! • niets daarvan!, nee is nee!rien n'y fit • niets hielpnous ne pouvons rien y faire • wij kunnen er niets aan doencela y fait beaucoup • dat maakt veel uitça fait bien de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is in de mode, het staat goed tec'est bien fait! • goed zo!c'est bien fait (pour lui)! • net goed!, lekker!il ne fait que commencer • hij begint pasne faire qu'entrer et sortir • even bij iemand aanwippenne faire que (de) 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo pas, net, juist iets gedaan hebbencela ne fait rien à l'affaire • dat verandert niets aan de zaakqu'est-ce que tu as fait de mes clefs? • wat heb je met mijn sleutels gedaan?ne pas pouvoir faire que • niet kunnen verhinderen dat〈 kaartspel〉 c'est à qui de faire? • wie geeft?faites! • ga uw gang!ce n'est ni fait ni à faire • het is knoeiwerkje le connais comme si je l'avais fait • ik ken hem door en door1 tot stand komen ⇒ ontstaan, gemaakt worden3 worden4 beter, rijper worden6 gebruikelijk zijn 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 comment que ça se fait? • hoe komt dat?〈 handel〉 se faire en acajou, en bleu • in mahonie, in blauw vervaardigd worden, leverbaar zijn〈 onpersoonlijk〉 il pourrait bien se faire que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is niet onwaarschijnlijk datse faire vieux • oud worden, verouderense faire à une idée • aan een idee wennença ne se fait pas! • dat, zoiets doet men niet!se faire les ongles • zijn nagels verzorgense faire une tasse de café • een kopje koffie voor zichzelf makense faire couper les cheveux • zijn haren laten knippense faire faire un costume • (zich) een pak laten makens'en faire • zich zorgen maken, zich ongerust makenne pas s'en faire • zich niet druk maken, zich nergens iets van aantrekken; 〈 ook〉 zich niet generen(ne) t'en fais pas! • (maak je maar) geen zorgen!, maak je niet dik!〈 informeel〉 il faut se le, la faire • het leven met hem, haar is geen lolletje♦voorbeelden:il fait nuit • het is nachtquel temps fait-il? • wat voor weer is het?par le temps qu'il fait • met dit weeril fait beau • het is mooi weercombien il fait aujourd'hui? • hoeveel graden is het vandaag?1. v1) maken2) doen3) doen (aan) [sport, muziek, etc.]4) afleggen [afstand]5) veroorzaken6) zijn [maten, rekenen]7) doen (alsof), spelen8) antwoorden2. se fairev2) gebeuren3) worden4) beter/rijper worden5) wennen (aan)3. il faitv -
16 fin
fin1 [fẽ]〈v.〉♦voorbeelden:personnage fin de siècle • decadent persoonmettre fin à • doen beëindigen, een eind maken aanmettre fin à ses jours, à sa vie • zelfmoord plegenprendre fin • eindigentoucher, tirer à sa fin • op zijn eind lopenà la fin • ten slotte, uiteindelijken fin d'après-midi • aan het eind van de middagen fin de compte • per slot van rekening, tenslotteêtre en fin de course • doodmoe zijnsans fin • eindeloosfaire qc. à bonne fin • iets met een goede bedoeling doen〈 spreekwoord〉 qui veut la fin veut les moyens • waar een wil is, is een wegà cette fin, à ces fins • met dat doel, daartoeà quelle fin? • waarom?à seule fin de, à seules fins de • slechts om teà toutes fins utiles • zo nodig, ten overvloede————————fin2 [fẽ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, m.〉1 fijn ⇒ zuiver, van eerste kwaliteit, zacht2 scherp3 scherpzinnig ⇒ intelligent, slim4 bekwaam ⇒ handig, behendig5 fijn ⇒ dun, klein, slank, spits, scherp6 verst ⇒ diepst, uiterst♦voorbeelden:épicerie fine • delicatessewinkella fine fleur • de bloem, de keurun fin morceau • een lekker hapjele fin du fin • het fijnste van het fijnsteconnaître le fin mot de l'histoire • het fijne van de zaak wetenêtre fin saoul • stomdronken zijn1. f1) einde2) uiteinde, dood3) doel4) eis [juridisch]2. adj, adv1) fijn, teer2) scherp3) scherpzinnig, slim4) bekwaam, handig5) fijn, dun, spits6) diepst, uiterst -
17 idiotement
-
18 parler
parler1 [paarlee]〈m.〉————————parler2 [paarlee]♦voorbeelden:1 parler pour ne rien dire • maar wat praten, leuterensavoir ce que parler veut dire • aan een half woord genoeg hebbenparler à tort et à travers • maar doorpraten, doorratelenparler crûment • geen blad voor de mond nemengénéralement parlant • in het algemeen (gesproken)parler mal de qn. • kwaad over iemand sprekenqu'on ne m'en parle plus • ik wil er niets meer over horenn'en parlons plus • zand erovervoilà qui est parler • zo mag ik het horen!parler à qn. • met, tegen iemand pratenparler à l'oreille de qn. • tegen iemand fluisterentrouver à qui parler • ondervinden, merken wie men tegenover zich heefton parle sans cesse d' intégrité • men heeft het steeds over integriteitles faits parlent d' eux-mêmes • de feiten spreken voor zichzelfparlez-moi de cela • praat me daar niet van〈 informeel〉 de quoi ça parle, ce livre? • waar gaat dat boek over?sans parler de • om nog maar te zwijgen vanil parlait de partir pour les Etats-Unis • er was sprake van dat hij naar Amerika zou gaanparler pour qn. • voor iemand pleiten〈 informeel〉 tu parles • het mocht wat, reken maar, schei uitII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 spreken♦voorbeelden:parler le français • Frans kunnen spreken1 met elkaar, in zichzelf pratenv1) spreken (over), praten (over)2) bieden [kaarten] -
19 sombre
sombre [sõbr]1 donker ⇒ duister, somber2 somber ⇒ zwaarmoedig, naargeestig♦voorbeelden:1 le sombre empire, les sombres rivages • het rijk der duisternis, de helil fait sombre • het is donkeradj1) donker, somber2) zwaarmoedig3) ellendig -
20 triple
triple [triepl]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:augmenter du triple • verdrievoudigenexemplaires en triple • exemplaren in triplole triple • het drievoudige, drievoud1. m 2. adjdrievoudig, driedubbel
- 1
- 2
См. также в других словарях:
idiot — idiot, idiote [ idjo, idjɔt ] adj. et n. • idiote « ignorant » 1180; lat. idiôtes « sot », gr. idiotês « simple particulier », d où « étranger à un métier, ignorant » I ♦ Adj. 1 ♦ (1660) Qui manque d intelligence, de bon sens. ⇒ bête, imbécile,… … Encyclopédie Universelle
idiot — IDIÓT, OÁTĂ, idioţi, oate, adj., s.m. şi f. 1. adj., s.m. şi f. (Persoană) care suferă de idioţie; tâmpit, cretin, imbecil. 2. adj. (Despre manifestări ale fiinţelor) Care manifestă, care exprimă, care denotă nerozie, stupiditate etc. [pr.: di… … Dicționar Român
idiot — idiot, ote (i di o, o t ) adj. 1° Dépourvu d intelligence. • Ils rejetèrent cette friponnerie sur Ésope, ne croyant pas qu il se pût jamais justifier, tant il était bègue et paraissait idiot !, LA FONT. Vie d Ésope.. • Ce n est point du… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Idiot — Sm std. (16. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus l. idiōta, idiōtēs der Ungebildete, Laie, Stümper , dieses aus gr. idiṓtēs (dass., eigentlich: die Einzelperson im Gegensatz zum Staat, der Nichtkenner im Gegensatz zum Sachverständigen ), zu gr. ídios… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Idiot — Id i*ot ([i^]d [i^]*[o^]t), n. [F. idiot, L. idiota an uneducated, ignorant, ill informed person, Gr. idiw ths, also and orig., a private person, not holding public office, fr. i dios proper, peculiar. See {Idiom}.] 1. A man in private station,… … The Collaborative International Dictionary of English
idiot — (n.) early 14c., person so mentally deficient as to be incapable of ordinary reasoning; also in Middle English simple man, uneducated person, layman (late 14c.), from O.Fr. idiote uneducated or ignorant person (12c.), from L. idiota ordinary… … Etymology dictionary
idiot — IDIOT, [idi]ote. s. Ignorant, stupide, imbecille. C est un idiot, un pauvre idiot. le prenez vous, le voulez vous faire passer pour un idiot, pour idiot? elle n est pas si idiote que vous pensez … Dictionnaire de l'Académie française
idiot — idìot (idiȍt) m DEFINICIJA 1. pat. onaj koji boluje od idiotije 2. razg. glupan, neinteligentna osoba, blesan SINTAGMA idiot kamera žarg. vrsta jednostavnih fotoaparata koje prije snimanja nije potrebno posebno podešavati ETIMOLOGIJA lat. idiōta… … Hrvatski jezični portal
Idiot — [Aufbauwortschatz (Rating 1500 3200)] Auch: • Narr • Niete Bsp.: • Sei kein Narr! • Shane, du bist ein Idiot. • Der Idiot weigerte sich, mich zu bezahlen! … Deutsch Wörterbuch
idiot — id·i·ot / i dē ət/ n: a person with esp. profound mental retardation ◇ While the terms idiot imbecile, and moron survive in many state codes and statutes, they are generally no longer used in both medical and legal contexts. The modern… … Law dictionary
Idiot — Idiot,der:1.⇨Schwachsinnige–2.⇨Dummkopf(2) Idiot 1.→Wahnsinniger 2.ugs.für:Dummkopf,Schwachkopf,Ignorant,Hohlkopf,Nichtskönner,Nichtswisser,Stümper,Tölpel,Kretin,Narr,Hanswurst,Tropf,Tor;ugs.:Dummerjan,Flachkopf,Spatzengehirn,Wasserkopf,Holzkopf,N… … Das Wörterbuch der Synonyme