-
121 recherche
recherche [rəsĵersĵ]〈v.〉1 (het) zoeken ⇒ onderzoeking, speurwerk3 (het) nastreven ⇒ (het) najagen, (het) streven (naar)4 verfijning ⇒ verfijnde smaak, zorg(vuldigheid)5 gekunsteldheid ⇒ gezochtheid, gemaaktheid♦voorbeelden:2 faire des recherches • een onderzoek instellen, onderzoek doen4 être vêtu avec recherche • elegant, smaakvol gekleed zijnf1) (het) zoeken -
122 remplissage
-
123 retard
retard [rətaar]〈m.〉2 achterstand ⇒ (het) achterstallige, (het) achterblijven3 uitstel♦voorbeelden:en retard • te laatavoir du retard à l'allumage • iets pas laat in de smiezen krijgenprendre du retard • achterop raken; vertraging krijgenloyer en retard • achterstallige huurêtre en retard sur les idées de son temps • niet met zijn tijd zijn meegegaanm1) vertraging3) achterstand4) uitstel5) (het) achterlopen [klok] -
124 risquer
risquer [rieskee]♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 qui ne risque rien n'a rien • die niet waagt, die niet wintrisquer gros • enorme risico's nemen→ tout1 zich wagen ⇒ het wagen (om), het riskeren (om)♦voorbeelden:vop het spel zetten, wagen -
125 taille
taille [taaj]〈v.〉2 maat4 bewerking ⇒ (het) snoeien 〈 van struiken, bomen〉 ⇒ (het) slijpen 〈 van diamanten, potloden〉 ⇒ (het) houwen 〈 van steen〉♦voorbeelden:à la taille de, de la taille de • overeenkomstigun adversaire à sa taille • een tegenstander van hetzelfde formaatde la taille de • zo groot als, van het formaat van 〈 ook figuurlijk〉de taille • flinkêtre de taille à faire qc. • tot iets in staat zijnne pas être de taille • er niet tegen opgewassen zijnpantalon à taille basse • heupbroekêtre bien pris de taille, avoir la taille bien prise, être de taille bien prise • een slanke taille hebbenserré à la taille • ingesnoerd4 taille brute • hardsteen, ruwe steentaille douce • kopergravuref1) lengte, grootte2) maat3) middel, taille4) (het) houwen, slijpen -
126 tirer
tirer [tieree]1 schieten3 zwemen (naar) ⇒ gaan (naar), neigen (naar)♦voorbeelden:tirer dans le tas • lukraak op een groep mensen inschietentirer sur sa pipe • aan zijn pijp trekken4 journal qui tire à trente mille • krant die een oplage heeft van 30.000 exemplarenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 trekken (aan) ⇒ optrekken, naar beneden trekken, aantrekken2 halen (uit) ⇒ (uit)trekken, onttrekken, tappen3 (af)schieten ⇒ afvuren, neerschieten4 (af)drukken ⇒ afbeelden, tekenen♦voorbeelden:tirer l'échelle • de ladder wegtrekkentirer la jambe • met zijn been trekkentirer sa jupe • zijn rok gladtrekkentirer du métal en fils • draadtrekkentirer un navire • een boot slepentirer les rideaux • de gordijnen opentrekken, dichttrekkentirer la sonnette • aan de bel trekkentirer les yeux • vermoeiend voor het gezicht zijntirer un texte à soi • een tekst ten eigen voordele uitleggentirer la porte sur soi • de deur achter zich dicht trekkentirer le couteau • het mes trekkentirer vengeance • zich wrekentirer du vin • wijn uit het vat halenon ne peut rien en tirer • hij laat niets losil n'y a pas grand-chose à en tirer, on ne peut rien en tirer • er valt niet veel met hem te beginnentirer des larmes à qn. • iemand aan het huilen makentirer de l'argent de qn. • iemand geld aftroggelentirer son origine, sa source de • afstammen van, komen uittirer argument de qc. • iets als reden aanvoerentirer vanité de qc. • ergens trots op zijntirer argent de tout • overal geld uit slaantirer de l'huile des olives • olie uit olijven persentirer sur qn., sur le compte de qn. • een wissel op iemand trekkentirer un plan • een plan ontwerpentirer un livre à 2000 exemplaires • 2000 exemplaren van een boek drukken→ affaire, arme, boue, cheval, clair, diable, épine, épingle, langue, longueur, plan, poudre, ver, vin♦voorbeelden:1 s'en tirer • zich eruit redden, zich er doorheen slaan, het er zonder kleerscheuren afbrengens'en tirer avec deux mois de prison • er met twee maanden gevangenis vanaf komens'en tirer à bon compte • er makkelijk vanaf komen————————tirer (la boule)v1) (af)schieten, afvuren5) halen (uit), uittrekken6) afdrukken -
127 tomber
tomber1 [tõbee]〈m.〉 〈 sport en spel〉————————tomber2 [tõbee]3 (weg)vallen ⇒ verzwakken, verdwijnen, dalen4 te lijf gaan ⇒ zich werpen (op), aanvallen5 worden ⇒ geraken, vallen6 vallen ⇒ vervallen, instorten7 (bij toeval) komen ⇒ verschijnen, geraken♦voorbeelden:tomber mort, raide mort • morsdood neervallenil laissa tomber ces mots • hij zei de volgende woorden〈 informeel〉 laisse tomber! • kap er mee, geef 't op!!!laisser tomber qn. • iemand laten vallen, zich niet meer voor iemand interesserenlaisser tomber qc. • iets laten vallen, iets loslaten, zich niet meer met iets bezighoudenjupe qui tombe bien • rok die goed valttomber dans les bras de qn. • iemand in de armen vallentomber dans l'escalier • op de trap vallenla rue tombe dans une autre • de straat komt op een andere straat uittomber de fatigue • van moeheid omvallenmots qui tombent des lèvres de qn. • woorden die van iemands lippen komenle stylo m'est tombé des mains • de vulpen viel uit mijn handentomber par la fenêtre • uit het raam vallenle soleil lui tombe sur les yeux • de zon schijnt in zijn ogendes toits qui tombent bien bas sur les fenêtres • laag overhangende dakentomber sur ses pieds • op zijn voeten terechtkomenle jour tombe • de avond valtle vent est tombé • de wind is gaan liggen4 ils nous sont tombés dessus • ze hebben ons overvallen, verrast5 tomber amoureux, malade • verliefd, ziek wordentomber dans une erreur • in een fout vervallentomber dans la misère • in ellende gerakenil est tombé bien bas • hij is wel diep gezonken7 ça tombe bien, mal • dat treft goed, slechtil est bien tombé • hij heeft het goed getroffentomber juste • opgaan, de spijker op de kop slaanje suis tombé en pleine réunion • ik kwam midden in de vergadering binnenvallencet article m'est tombé sous les yeux • dat artikel is me toevallig onder ogen gekomentomber sur qn. • iemand tegen het lijf lopentomber sur qc. • ergens tegenaan lopen♦voorbeelden:→ vestev2) uitvallen3) verzwakken4) aanvallen5) worden6) verschijnen, komen7) vallen (op) [datum]8) uitkomen [krant] -
128 torsion
torsion [torsjõ]〈v.〉1 (het) draaien ⇒ (het) wringen, gedraaidheid♦voorbeelden:torsion du pied • (het) verstuiken van de enkelf
См. также в других словарях:
Hét — Hét … Deutsch Wikipedia
Het — or HET can refer to:* acronyms: ** Heavy Equipment Transporter, a military vehicle ** Historical Enquiries Team, set up to review unsolved murders during the Northern Ireland Troubles ** Hobby Eberly Telescope at The University of Texas McDonald… … Wikipedia
HET — steht für: das Hobby Eberly Teleskop die Hilfseinschalttaste an Bahnübergängen Hormonersatztherapie Halleffekt Thruster, siehe Ionenantrieb den Fernwanderweg Harz Eichsfeld Thüringer Wald Het steht für: ein indigenes Volk, auch als Pampas bekannt … Deutsch Wikipedia
Hét — Administration … Wikipédia en Français
ḤET — (Heb. חֵת ;ח), the eighth letter of the Hebrew alphabet; its numerical value is therefore 8. It is pronounced as a fricative pharyngeal. The earliest representation of the ḥet is in a pictograph of a fence ! … Encyclopedia of Judaism
het up — /het/, Informal. 1. indignant; irate; upset: She was really het up about the new city tax. 2. enthusiastic: John is suddenly het up about racing cars. [1920 25; het, archaic or dial. ptp. of heat + UP] * * * … Universalium
het up — [ˌhet ˈʌp] adj [not before noun] BrE informal [Date: 1800 1900; Origin: Old past participle of heat] anxious, upset, or slightly angry het up about/over ▪ Mike tends to get het up about silly things … Dictionary of contemporary English
het up — ☆ het up [het ] n. [het, dial. pt. & pp. of HEAT] Slang excited or angry … English World dictionary
het up — [ ,het ʌp ] adjective INFORMAL excited, worried, or angry about something: AGITATED … Usage of the words and phrases in modern English
het up — het′ up′ [[t]hɛt[/t]] adj. Slang. 1) inf indignant; irate; upset 2) inf enthusiastic • Etymology: 1920–25; het, archaic or dial. ptp. of heat+up … From formal English to slang
het up — ► ADJECTIVE informal ▪ angry and agitated. ORIGIN from dialect het «heated, hot» … English terms dictionary