-
1 verzelfstandiging
1 [het verzelfstandigen] 〈 het zelfstandig maken〉 liberation, emancipation; 〈 het zelfstandig worden〉 gaining (of) independence/self-sufficiency; 〈 van overheidsbedrijf〉 privatization2 [religie] transsubstantiation♦voorbeelden:1 de financiële verzelfstandiging van de vrouw • the financial liberation/emancipation of womenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > verzelfstandiging
-
2 kort
♦voorbeelden:iemand kort houden • serrer la bride à qn.een rok korter maken • raccourcir une jupein het kort gekleed gaan • être habillée courtde kortste dag • le jour le plus courtkorte inhoud van het voorafgaande • résumé de ce qui précèdehij bleef maar kort • il ne resta que quelques instantsom kort te gaan • brefkort geleden • récemmenthet kort maken • être brefkort daarna • peu (de temps) aprèskort en goed, kort en krachtig • brefik ken hem nog maar kort • je ne le connais que depuis peukort tevoren • peu (de temps) avantkort na elkaar aankomen • se suivre de prèsiets in het kort uiteenzetten • exposer qc. sommairementin het kort betekent het dat … • en résumé cela signifie que …¶ iets te kort komen • manquer de qc.ogen en oren te kort komen • n'avoir pas assez de ses yeux et de ses oreillesiemand te kort doen • léser qn. -
3 vol
2 [over de hele oppervlakte bedekt] full (of) ⇒ covered (with/in)3 [gevuld] full5 [geheel zijnde wat het zelfstandig naamwoord noemt] full♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 zij luisterde vol aandacht naar zijn woorden • 〈 ook〉 she hung on(to) his every wordeen reis vol gevaren • a hazardous journeyeen huis vol mensen • a house full of peoplemet een volle mond/met de mond vol praten • talk with one's mouth full〈 figuurlijk〉 vol ontzetting/afgrijzen • in dismay/in horroreen kamer vol rook • a room thick with smokede tram is vol • the tram is full (up)iets vol maken/gieten/stoppen • fill something uphet was er vol • it was full/crowded (there)helemaal vol • full up, packedde tafel ligt vol boeken • the table is covered with bookseen muur vol plakken met posters • cover a wall with postersde kranten staan er vol van • the papers are full of itde tafel stond vol met cadeaus • the table was loaded with presents3 een vol gezicht/ een volle boezem • a full/chubby face, a full bosomhet volle gewicht hebben • contain the full/entire weighthet volle loon • full payhet kostte hem acht volle maanden • it took him all of eight monthsmet het volste recht/ in het volste vertrouwen • quite rightly/in complete confidenceeen volle week de tijd hebben • have a full/whole weekten volle • fully, entirely -
4 half
♦voorbeelden:halve dagen werken • travailler à mi-tempseen half dozijn • une demi-douzaineeen halve fles • une demi-bouteillevoor half geld • à moitié prixter halver hoogte • à mi-hauteureen half jaar • six moishalve kennis • des connaissances imparfaitesde halve stad spreekt ervan • toute la ville en parlede klok slaat hele en halve uren • l'horloge sonne les heures et les demiesom het halve uur • toutes les demi-heureshalf werk • travail bâcléhet werk is half af • le travail est à moitié faitde deur stond half open • la porte était entrouverteeen glas half vol schenken • remplir un verre à moitiéhet staat mij maar half aan • ça ne me satisfait qu'à moitiéhalf lachend, half huilend • entre le rire et les larmesdat middel helpt niet half zo goed • ce remède est loin d'être aussi efficacehalf zo groot als • deux fois plus petit quehet is half elf • il est dix heures et demietien voor half vijf • quatre heures vingttien over half zeven • sept heures moins vingttwee halven maken een heel • deux demis font un entier〈 spreekwoord〉 beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald • il n'y a que les imbéciles qui ne changent jamais d'avis, moitié 〈+ zelfstandig naamwoord〉→ link=mens mens -
5 pas
pas1I 〈de〉♦voorbeelden:een veerkrachtige pas • un pas soupleiemand de pas afsnijden • couper la route à qn.de pas inhouden • ralentir le paser flink de pas inzetten • y aller d'un pas gaillardpas op de plaats maken • piétiner sur placezijn pas versnellen • presser le pastwee passen hier vandaan • à deux pas d'iciII 〈 het〉♦voorbeelden:in iets te pas komen • être nécessaire (à)jouw gedrag komt hier niet te pas • ton attitude est déplacéevan pas • opportunjuist van pas komen, te pas komen • 〈 op het goede tijdstip〉 tomber à pic; 〈 gelegen komen〉 venir au bon momentniet van pas • hors de proposdat zou uitstekend van pas komen • cela nous arrangerait biendat geeft geen pas • cela ne se fait pas————————pas25 [in nog hogere mate] 〈 onderwerp〉 voilà qui; 〈 lijdend voorwerp〉 voilà ce que, ça, c'est du, de la 〈+ zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:werktuigdelen pas maken • ajuster des pièceshet pas getrouwde stel • les jeunes mariéshij is pas aangekomen • il vient d'arriverik heb hem pas nog gezien • je l'ai vu l'autre jour encorezo pas • à l'instanthet is pas tien uur • il n'est que dix heureshet is pas een jaar geleden • il y a un an seulementwe zijn pas in Utrecht • nous ne sommes qu'à Utrechtdan pas • alors seulementzij is vanavond pas aangekomen • elle est seulement arrivée ce soirpas toen hij weg was begreep ik … • ce n'est qu'après son départ que j'ai compris …5 dat is pas lekker! • voilà qui est bon!dat is pas hard werken! • c'est ce qui s'appelle travailler! -
6 dik
2 [van aanzienlijke omvang] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 gros/grosse♦voorbeelden:een dikke mist • un brouillard épaisdik gezaaid • semé druhet er dik bovenop leggen • forcer la dosehet ligt er dik bovenop • ça crève les yeuxdat zit er dik in • il n'y a pas l'ombre d'un doutedik in iets zitten • avoir qc. en abondanceeen dik uur • plus d'une heureeen dikke voldoende • largement la moyennedik tevreden (zijn) • (être) très satisfaitiemand dik verslaan • battre qn. de loineen dikke tien jaar geleden • il y a largement dix ans't is dik in orde • pas de problèmesdat komt dik voor elkaar, mekaar! • sans problèmes!5 dikke vrienden, maatjes zijn • être très ami(s) (avec qn.)het is dik aan tussen hen • c'est le grand amour entre euxdik doen • faire l'importantdik gekleed zijn • être habillé chaudementzich dik maken (over iets) • se faire du mauvais sangzich niet dik maken • ne pas s'en faire -
7 hebben
1 [algemeen] avoir2 [verdragen] supporter♦voorbeelden:gelijk hebben • avoir raisonmag ik dat potlood even van je hebben? • je peux t'emprunter ton crayon une seconde?〈 zelfstandig〉 iemands hele hebben en houden • toutes les possessions de qn.(het) met iemand te doen hebben • plaindre qn.dagelijks met iemand te doen hebben • avoir journellement affaire à qn.je hebt alleen maar te doen wat ik zeg • tu n'as qu'à faire ce que je te disgeen klagen hebben • ne pas avoir à se plaindremag ik dat hebben? • je peux l'avoir?iets moeten hebben • vouloir absolument qc.van wie heb je dat? • qui t'a dit ça?hoe laat heb je het? • quelle heure as-tu?hoe heb ik het nu, hoe hebben we het nu met elkaar? • que faut-il penser de tout cela?het druk hebben • être très occupéwij hebben het goed met elkaar • nous nous entendons bienhoe heb ik het nu met je? • qu'est-ce que tu me fais là?ik heb het niet uit mijzelf • je ne l'ai pas inventéhebt u nog iets? • d'autres questions?het heeft er veel van dat … • tout porte à croire que … 〈+ aantonende wijs〉men weet niet wat men aan hem heeft • on ne sait jamais à quoi s'en tenir sur son compteiets bij zich hebben • avoir qc. sur soihet in zijn rug hebben • souffrir du doszij hebben iets met elkaar • ils ont une liaisoniets vrolijks over zich hebben • avoir l'air joyeuxiemand tot man hebben • avoir qn. pour marivan wie heeft hij dat? • de qui tient-il cela?veel van iemand hebben • tenir beaucoup de qn.zij heeft het niet van een vreemde • elle a de qui tenirhij heeft er niets op tegen • il n'a rien contreeen klap van heb ik jou daar • une gifle magistrale2 hij kan niet veel hebben • 〈m.b.t. drank〉 il ne supporte guère l'alcool; 〈 vlug overstuur〉 il panique très viteiets kunnen hebben • pouvoir supporter qc.iets niet willen hebben • ne pas vouloir de qc.〈 pejoratief〉 wat moet je (van me) hebben? • qu'est-ce que tu me veux?ik moet er niets van hebben • 〈 niets mee te maken〉 je ne veux pas en entendre parler; 〈 houd er niet van〉 très peu pour moi, mercimoet je net Freek hebben • et c'est à Freek que tu demandes ça?; 〈 dat is dé man〉 oh! alors Freek, c'est l'homme qu'il (te, nous) fautwaar wil je me hebben? • où veux-tu que je me mette?nu kom je waar ik je hebben wil • maintenant tu vois où je veux en venirwat had u gehad willen hebben? • vous désirez?iets zus of zo (gedaan) willen hebben • vouloir (qu'on fasse) qc. de telle ou telle façonwe zullen hem hebben • on l'auradan heb je dat • voilà, c'est ce qui arrivedaar zullen we (zul je) het hebben • il va y avoir du pétarddaar hebben we het (gedonder) • ça y est, voilà les emmerdements qui (re)commencentdaar heb je het al • nous y voilàje hebt ook groene druiven • il y a aussi des raisins verts〈 in opsommingen〉 daar heb je … • (alors) voilà …ik heb niets aan die prullen • cette camelote ne me sert à rienwat zullen we nu hebben • allons bon, quoi encore?daar heb je hem lelijk mee • là tu le tiens biendat heb je ervan • on pouvait s'y attendrede hoeveelste hebben we? • on est le combien aujourd'hui?liever hebben • aimer mieuxhij had het niet meer • il n'en pouvait pluswel heb ik ooit! • a-t-on jamais (vu)!heb je ooit van je leven! • a-t-on jamais vu de la vie!ik heb het niet op hem • je ne l'aime pasik zal het er met hem over hebben • je lui en parleraiik heb het tegen jou • c'est à toi que je parlehem om hebben • être bourré→ link=god godII 〈 hulpwerkwoord〉1 [ter aanduiding van de voltooide tijd bij werkwoorden] avoir ⇒ 〈 met wederkerend werkwoord, sommige werkwoorden die een beweging uitdrukken〉 être♦voorbeelden:gelachen dat we hebben! • qu'est-ce qu'on a ri!hij heeft het weggegeven • il l'a donné -
8 nuttig
1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 utile (à <+ zelfstandig naamwoord>, de, à <+ onbepaalde wijs>); 〈 bijwoord〉 utilement♦voorbeelden:het is nuttig om te weten, dat … • il est utile de savoir que …dat is nuttig om te weten • cela est utile à savoirzich nuttig maken • se rendre utilenuttig zijn voor iets, iemand • être utile à qc., qn.het nuttige met het aangename verenigen • joindre l'utile à l'agréable -
9 publiek
publiek1〈 het〉♦voorbeelden:het grote publiek • le grand publicdie twee scholen hebben een zeer verschillend publiek • ces deux écoles ont des élèves d'un type bien différentveel publiek trekken • attirer un grand public————————publiek2♦voorbeelden:een publiek schandaal • un scandale publiceen publieke vrouw • une fille publiqueiets publiek maken • rendre qc. publiciets publiek verkopen • vendre qc. aux enchères -
10 vrij
♦voorbeelden:1 het vrij gebruik (van iets) toestaan • autoriser le libre usage (de qc.)een al te vrij gebruik van iets maken • abuser de qc.een vrije hemel • un ciel dégagéeen vrij uur • une heure de battementeen vrije vertaling • une traduction librewe konden weer vrij ademhalen • nous pouvions à nouveau respirerzich vrij kunnen bewegen • être libre de ses mouvementseen stoel vrij houden • garder une chaise librehij was gepakt, maar is nu weer vrij • il avait été arrêté, mais il a été remis en libertédat staat u vrij • libre à vous (de)mag ik zo vrij zijn? • vous permettez?niet te vrij, hè! • pas trop de libertés, hein!vrij naar Shakespeare • inspiré de Shakespearevrij van dienst zijn • ne pas être de servicevrij van schuld • franc de dettes→ link=voet voet
Перевод: с нидерландского на все языки
со всех языков на нидерландский- Со всех языков на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Французский