-
1 to be inclined
overhellenschuin staan -
2 to lean over
overhellenvooroverhellen -
3 careen
-
4 cant over
cant over -
5 cant
n. hypocriet geleuter; dialect; neiging; plotselinge beweging--------v. schuinte, helling, kantingcant1[ kænt]♦voorbeelden:2 quasi vrome taal ⇒ huicheltaal, schijnheilige praat————————cant21 (over)hellen ⇒ schuin liggen/staan4 quasi vrome taal bezigen ⇒ huichelen, schijnheilig praten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
6 gravitate
v. vallen (door zwaartekracht) aangetrokken worden (door zwaartekracht)[ grævitteet]1 graviteren ⇒ vallen, (be)zinken2 aangetrokken worden ⇒ neigen, overhellen♦voorbeelden: -
7 heel over
heel overoverhellen, slagzij maken -
8 heel
n. hak, hiel--------v. slagzij maken; een hak op schoen bevestigenheel1[ hie:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 benaming voor〉 uiteinde ⇒ onderkant; korst 〈 van kaas〉; kapje 〈 van brood〉; 〈 plantkunde〉 hieltje♦voorbeelden:¶ bring to heel • kleinkrijgen, in het gareel brengendig one's heels in • het been stijf houdendrag one's heels • opzettelijk treuzelenhe took to his heels • hij koos het hazenpadturn on one's heel • zich plotseling omdraaiendown at heel, 〈 Amerikaans-Engels〉down at the heel • met scheve hakken, afgetrapt; 〈 figuurlijk〉 haveloosat/on/upon the heels • op de hielen, vlak achtertread on the heels of • op de hielen zittenunder someone's heel • geknecht door/onder de laars van iemandheel! • achter! 〈 tegen hond〉→ clean clean/————————heel2♦voorbeelden:¶ heel over • overhellen, slagzij makenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
9 incline
n. helling, hellend vlak--------v. neigen, verbuigen, krom buigen, buigen; afdalen; beinvloeden; richtenincline1[ ingklajn] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————incline2[ inklajn]1 neigen ⇒ geneigd zijn, een neiging hebben/vertonen♦voorbeelden:I incline to/towards fatness • ik heb aanleg om dik te worden1 (doen) hellen ⇒ af/neer/overhellen♦voorbeelden:♦voorbeelden:2 your words do not incline me to change my mind • ik zie in uw woorden geen aanleiding om van gedachten te veranderenI am inclined to think so • ik neig tot die gedachte -
10 lean
adj. mager, schraal; karig, armzalig--------n. mager (vlees); neiging--------v. leunen; overhellen; zetten; steunen; aanleunen; ombuigen; buigen, verbuigenlean1[ lie:n] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉1 schuinte ⇒ schuine/scheve stand, (over)helling♦voorbeelden:————————lean2〈bijvoeglijk naamwoord; leanness〉2 karig ⇒ arm(zalig), weinig opleverend♦voorbeelden:lean years • magere jaren————————lean31 leunen ⇒ steunen, steun zoeken♦voorbeelden:lean over to someone • zich naar iemand overbuigen¶ 〈 figuurlijk〉 lean over backwards • zich in (de gekste) bochten wringen, alle mogelijke moeite doenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
11 nod
n. knik; knikkebol--------v. knikken, knikkebollennod1[ nod] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 on the nod • op de pof, op krediet; zonder discussie/formele stemming〈 spreekwoord〉 a nod is as good as a wink (to a blind horse) • een goed verstaander heeft maar een half woord nodig————————nod2〈 nodded〉3 suffen ⇒ niet opletten, een fout maken♦voorbeelden:1 have a nodding acquaintance with someone/something • iemand/iets oppervlakkig kennenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 door knikken/wenken te kennen geven 〈 goedkeuring, groet, toestemming〉♦voorbeelden:nod someone out • iemand beduiden/wenken weg te gaan -
12 tilt
n. daling; buiging; aanslag; aanval; steekspel (tussen twee ridders); gevecht tussen twee ridders te paard die elkaar van het paard moeten werpen met een lans schuine stand; steekspel--------v. overhellen, scheef/schuin/op zijn kant staan; hellen veroorzaken; een wedstrijd houden in steekspeltilt1[ tilt] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:→ full full/————————tilt21 scheef/schuin/op zijn kant staan ⇒ (over)hellen2 op en neer gaan ⇒ wiegelen, schommelen♦voorbeelden:1 tilt over • wippen, kantelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 scheef/schuin houden/zetten ⇒ doen (over)hellen, kantelen -
13 tip
n. tip, fooi; kant, punt, top; wenk; helling--------v. kieperen, kantelen; omkantelen, omver vallentip1[ tip] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 fooi5 tip ⇒ wenk, raad♦voorbeelden:————————tip2〈 tipped〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 van een tip/punt voorzien6 aantikken ⇒ eventjes aanraken, (aans)tippen♦voorbeelden:2 tip something up • iets schuin/op zijn kant houden8 I'm tipping Andrew as the next president • ik denk dat Andrew kans heeft de volgende voorzitter te worden→ tip off tip off/ -
14 trend
n. richting, tendens--------v. uitstrekken, neigentrend1[ trend] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 tendens ⇒ neiging, trend♦voorbeelden:————————trend2〈 werkwoord〉1 neigen ⇒ overhellen, geneigd zijn♦voorbeelden:
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский