-
1 du hast dich nicht gerade mit Ruhm bekleckert
du hast dich nicht gerade mit Ruhm bekleckertWörterbuch Deutsch-Niederländisch > du hast dich nicht gerade mit Ruhm bekleckert
-
2 du hast wohl nicht alle in der Reihe
du hast wohl nicht alle in der Reihe!je bent niet goed wijs!Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > du hast wohl nicht alle in der Reihe
-
3 Reihe
Reihe〈v.; Reihe, Reihen〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 ganz aus der Reihe sein • helemaal niet in vorm, orde zijn〈 informeel〉 du hast wohl nicht alle in der Reihe! • je bent niet goed wijs!in Reih und Glied stehen • in het gelid staanjetzt kommt er an die Reihe! • nu is het zijn beurt!außer der Reihe abfertigen • afzonderlijk afhandelenaußer der Reihe sein • ongewoon zijnder Reihe nach • op volgordealles der Reihe nach erzählen • alles in goede volgorde vertellen -
4 Ruhm
〈m.; Ruhm(e)s〉♦voorbeelden:1 〈 ironisch〉 du hast dich nicht gerade mit Ruhm bekleckert • je hebt je niet bepaald met roem overladenzu Ruhm gelangen • beroemd worden -
5 sehen
sehen♦voorbeelden:1 lass sehen! • laat eens zien!lass mich sehen! • laat mij eens kijken!sich sehen lassen können • gezien mogen wordendiese Arbeit kann sich sehen lassen • dit werk mag er zijnsich bei jemandem sehen lassen • bij iemand op bezoek gaan, bij iemand binnenwippendaran lässt sich sehen, wie … • daaraan is te zien dat, hoe …siehste, siehst du! • zie je nou wel!siehe auch, oben, unten • zie ook, boven(aan), onder(aan)sieh(e) da! • kijk eens (aan)!〈 schertsend〉 sieh mal (einer) an! • kijk eens (aan)!sehe ich recht, richtig? • zie ik (het) wel goed?ich sehe schon! • ik zie het al!auf eine Sache sehen • (a) naar iets kijken; (b) op iets letten • (c) op op iets gesteld zijn; (d) op iets uitzien, uitkijkenauf den, nach dem Garten sehen • op de tuin uitzienauf die, nach der Uhr sehen • op de klok, het horloge kijkennur auf seinen Vorteil sehen • slechts op eigen voordeel uit zijnaufs Geld sehen • (erg) zuinig zijnin die Sonne sehen • tegen de zon in kijkennach einer Sache, jemandem sehen • op iets, iemand lettennach neuen Möglichkeiten sehen • nieuwe mogelijkheden zoekenjemanden vom Sehen kennen • iemand van gezicht kennenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 siehe Seite … • zie bladzijde …etwas kommen sehen • iets (wel) zien aankomenwir sahen unsere Erwartungen enttäuscht • we werden in onze verwachtingen teleurgesteldda sieht mans wieder! • daar zie je maar weer!Sie sehen daraus, dass … • u ziet daaraan wel, daaruit blijkt wel dat …♦voorbeelden: -
6 haben
haben♦voorbeelden:kann ich das Handtuch mal haben? • mag ik de handdoek even?zu haben sein • te krijgen zijnfür eine Sache zu haben sein • voor iets te vinden zijn〈informeel; schertsend〉 wir habens ja! • we kunnen het immers betalen!da haben wirs! • daar heb je het nou!〈 informeel〉 dich hats wohl! • ben jij een haartje betoeterd!〈 informeel〉 das werden wir gleich haben! • (a) daar zullen we eens meteen voor zorgen!; (b) daar zullen we eens gauw een einde aan maken!er hat das so an sich • zo is hij nou eenmaaldas hat nichts auf sich • dat heeft niets te betekenennichts davon haben • er niets aan hebbendas hat viel für sich • daar valt veel voor te zeggendas hat es (so) in sich • dat is lang niet gemakkelijkdu hast noch einiges vor dir! • er staat je nog wat te wachten!2 du hast zu schweigen! • jij moet zwijgen!ich habe noch zu tun • ik heb nog het een en ander te doen♦voorbeelden:1 hab dich nicht so! • stel je niet zo aan!die Sache hat sich • daarmee is het zaakje rond〈 informeel〉 hat sich was! • geen sprake van!III 〈 hulpwerkwoord〉♦voorbeelden: -
7 weit
♦voorbeelden:das weite Meer • de volle zee, het ruime sopweit bekannt • alom bekendweit gereist • bereisd〈 figuurlijk〉 weit greifend, reichend, tragend • verstrekkend, veelomvattendweit verbreitet • wijdverbreid, -verspreidweit verzweigt • wijdvertakt〈 formeel〉 das Weite gewinnen • (a) het open, vrije veld bereiken; (b) het ruime sop kiezen, de volle zee bereikenein Kleid weiter machen • een jurk uitleggen, wijder makendas Weite suchen • het hazenpad kiezenweit umher • in de wijde omtrekweit und breit • wijd en zijdein weiter Umweg • een grote omwegweit besser • veel beteres (in seinem Leben) weit bringen • het ver brengen, schoppen (in zijn leven)weit gefehlt! • helemaal, glad mis!〈 informeel〉 hast du (es) noch weit? • is het nog ver (lopen, rijden)?das Spiel zu weit treiben • te ver gaanjemanden weit übertreffen • iemand verreweg overtreffenweit zurückliegen • lang geleden zijndamit ist es nicht weit her • dat is niet veel bijzonders, zaaksso weit, so gut • alles goed en welbei weitem • verreweg, veruit; 〈 soms〉danig, erg, veelbei weitem nicht • verre van, geenszinsbei weitem nicht so gut • lang zo goed nietweit über Mitternacht • ver over, na middernachtjemanden schon von weitem kommen sehen • iemand al vanuit de verte, van verre zien aankomenvon weit her kommen • van ver (weg) komen -
8 lachen
lachen♦voorbeelden:du hast, kannst gut, leicht lachen • jij kunt makkelijk lachenda, hier gibt es (gar) nichts zu lachen • er valt niets te lachener hatte nichts zu lachen • hij kon zijn plezier wel opdas wäre gelacht • dat zou nog mooier zijndu wirst lachen! • je zult het niet geloven!das ich nicht lache! • laat me niet lachen!über jemanden lachen • om iemand lachensich vor Lachen biegen • dubbel slaan, liggen van het lachenes ist zum Lachen • het is om mee te lachen, belachelijkmir ist nicht zum Lachen • ik ben niet in de stemming om te lachenjemanden zum Lachen bringen • iemand doen lachen〈 spreekwoord〉 wer zuletzt lacht, lacht am besten • wie het laatst lacht, lacht het best -
9 Sprache
Sprache〈v.; Sprache, Sprachen〉♦voorbeelden:neuere Sprachen • moderne talenin sieben Sprachen schweigen • in alle talen zwijgendie Sprache auf eine Sache bringen • iets ter sprake brengen〈 informeel〉 hast du die Sprache verloren? • heb je je tong verloren?jemandem bleibt die Sprache weg • iemand is sprakeloosmit der Sprache nicht herausrücken • 't niet willen zeggen, zijn mond niet opendoen〈 informeel〉 heraus mit der Sprache! • zeg op!zur Sprache bringen • ter sprake brengen -
10 Wort
Wort1〈o.; Wort(e)s, Wörter〉♦voorbeelden:ein Wort mit vier Buchstaben • een woord van vier letters————————Wort2〈o.; Wort(e)s, Worte〉♦voorbeelden:zwischen ihnen ist kein böses Wort gefallen • zij hebben geen woorden gehadjemandem böse Worte geben • op iemand scheldenmit dürren Worten • in nuchtere bewoordingenein ernstes Wort mit jemandem sprechen • een hartig woordje met iemand sprekendas große Wort führen • het hoogste woord voerengroße Worte machen • holle frasen verkopenein gutes Wort für jemanden einlegen • een goed woordje voor iemand doenleere Worte • holle frasenein offenes Wort reden, sagen • openhartig sprekendas rechte Wort zur rechten Zeit • een woord op zijn passchöne Worte machen • veel kletsen en weinig doenviele Worte machen • omstandig, breedvoerig sprekendaran ist kein wahres Wort • daar is geen woord van waarjemandem das Wort abschneiden • iemand in de rede vallenjemandem das Wort entziehen • iemand het woord ontnemendas Wort ergreifen, nehmen • het woord nemenjemandem fehlen die Worte • iemand weet niet wat te zeggenein Wort gab das andere • van het ene woord kwam het (tot) het anderehast du Worte?, hat der Mensch Worte? • niet te geloven!er will es nicht Wort haben • hij wil het niet wetenso rede doch ein Wort! • zeg dan toch wat!jemandem das Wort reden • voor iemand opkomendarüber braucht man kein Wort zu verlieren • daaraan hoef je geen woord vuil te makenkein Wort weiter! • hou er maar over op!ich weiß kein Wort davon • ik weet er niets vanauf ein Wort! • kan ik u heel even spreken?auf jemandes Wort(e) hören • naar iemand(s raad) luisterenaufs Wort gehorchen • meteen, onvoorwaardelijk gehoorzamenjemandem das Wort aus dem Mund nehmen • iemand de woorden uit de mond halenein Wort viel im Munde führen • een woord veel gebruikeneinem das Wort im Munde (her)umdrehen • iemands woorden (opzettelijk) verdraaienin Worten • voluit, zegge, in lettersin Wort und Bild, Schrift • in woord en beeld, geschriftetwas in Worte fassen, kleiden • iets onder woorden brengen, verwoordenjemandem ins Wort fallen • iemand in de rede vallenmit einem Wort • in één woordmit anderen Worten • met andere woordenzu Worte kommen • aan het woord komensich zu Wort melden • het woord vragen————————Wort3〈o.; Wort(e)s〉1 (ere)woord, belofte♦voorbeelden:sein Wort halten • zijn woord houdensein Wort zurücknehmen • zijn belofte terugnemenauf jemandes Wort • op iemands (ere)woordjemanden beim Wort nehmen • iemand aan zijn woord houdenbei jemandem im Wort sein • aan iemand zijn woord gegeven hebbenein Mann von Wort • een man van zijn woord -
11 allerdings
-
12 bestellen
bestellen3 zeggen, meedelen, laten weten4 aanstellen, benoemen5 doen, overbrengen♦voorbeelden:es kam wie bestellt • het kwam als geroepen〈 informeel〉 er sah aus wie bestellt und nicht abgeholt • hij stond er wat uit zijn lood geslagen bij5 bestelle ihm schöne, meine Grüße! • doe hem de groeten (van mij)!¶ du hast hier nichts zu bestellen! • je hebt hier niets te zeggen, vertellen! -
13 dem
-
14 den
den11 deze, dit♦voorbeelden:————————den21 die, deze————————den31 die, dat♦voorbeelden:1 der Begriff, den er erklärte • het begrip, dat hij verklaarde————————den4〈 lidwoord〉1 de, het♦voorbeelden:1 hast du den Fritz gesehen? • heb je Frits gezien?wer spielt den Wallenstein? • wie speelt de rol van Wallenstein? -
15 ganz
ganz1♦voorbeelden:1 das ist ganze Arbeit! • dat is prima (afgewerkt)!sein ganzes Geld • al zijn geldein ganzer Kerl • een kerel uit één stukeine ganze Menge • een hele hoop, heel watdie ganze Zeit (über) • de hele tijd, al die tijddie ganzen Bäume • alle bomenim Ganzen gesehen, genommen • over 't geheel bekeken, genomenim (Großen und) Ganzen • over 't geheel (genomen), in het algemeenganze 3 Stunden • volle, wel 3 uur————————ganz2〈 bijwoord〉3 〈 onbeklemtoond〉nogal, tamelijk♦voorbeelden:du bist ganz der Mann dazu • jij bent geknipt voor zoietsich bin ganz deiner Meinung! • ik ben het helemaal met jou eens!er hat ganz Recht • hij heeft volkomen gelijkdas ist etwas ganz anderes, 〈 informeel〉ganz was anderes! • dat is heel iets anders!ganz gleich, was du machst • wat je ook doetganz gleich, wie es ausgeht • hoe het ook aflooptganz gleich wann • om 't even wanneerganz und gar • geheel en al, compleetganz und gar nicht • helemaal niet2 ganz gewiss! • zeer, heel zeker!da hast du dich aber ganz schön getäuscht! • je hebt je (daarin) danig, schromelijk vergist! -
16 gut
〈 besser, (am) best(en)〉♦voorbeelden:gut die Hälfte • ruim de helftein gutes Stück • een heel stuk, heel, aardig watein gut aussehender Mann • een knappe mangut befreundet sein • goede, dikke vrienden zijngut gelaunt • goedgehumeurdgut gemeint • welgemeend, goed bedoeldjemandem gut gesinnt sein • iemand goed-, welgezind zijngut situiert sein • goed gesitueerd, in goede doen zijngut unterrichtete Kreise • welingelichte kringenihm, mir geht es gut • met hem, mij gaat het goedes sich 〈 3e naamval〉 gut gehen lassen • het ervan nemen, pakkenlass es dir gut gehen! • het beste (ermee)!, het ga je goed!du hast gut lachen! • jij kunt makkelijk lachen!hier ist gut leben, sein • hier is het goed toeven, leef je aangenaam〈 figuurlijk〉 gut liegen • er goed voor, op staanmachs gut! • het beste (ermee)!schlaf gut! • welterusten!mir ist nicht gut • ik voel me niet goed, niet (erg) lekkereinander wieder gut sein • weer goede vrienden zijnes gut sein lassen • het erbij laten, het wel gelovenjemandem, einer Sache gut tun • iemand, iets goeddoenGutes tun • een goede daad, goede daden verrichtenes wird alles noch, schon wieder gut werden • het zal allemaal wel goed aflopen〈informeel; ironisch〉 das kann ja gut werden! • dat kan nog leuk worden!, dat belooft wat!alles Gute! • het beste (ermee)!ich ahne nichts Gutes • ik verwacht, voorzie niet veel goedses hat alles sein Gutes • alles heeft zijn goede kantendes Guten zu viel • te veel van het goedealso gut!, nun gut! • nou goed dan!, okay!du bist gut daran! • jij staat er goed voor, jij bent goed af!schon gut! • goed, goed!, het is (al) goed!dafür bin ich mir zu gut • daar voel ik me te goed voorim Guten • vriendschappelijk, in der minnejenseits von gut und böse • boven het goede en kwade verheven, zonder rekening te houden met de moraaletwas zum Guten lenken • iets ten goede kerenes ist alles wieder gut zwischen uns • het is weer koek en ei tussen onsgut und gern • (zeker) wel, zekeralles gut und schön, aber … • alles goed en wel, maar …so gut wie sicher • zo goed als zekerso gut wie möglich • zo goed mogelijkim Guten wie im Bösen • goedschiks of kwaadschiks -
17 kosten
kosten♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 koste es, es koste, was es wolle • het koste wat het wil, coûte que coûte -
18 leicht
2 (ge)makkelijk ⇒ licht, ongecompliceerd; goed♦voorbeelden:leicht bewaffnet • lichtgewapendleicht übertrieben • lichtelijk overdrevenjemanden um 10 Mark leichter machen • iemand 10 mark lichter makendas ist leicht möglich • dat is best, goed mogelijkleicht verdaulich • licht verteerbaarleicht verständlich • gemakkelijk te begrijpener begreift leicht • hij is vlug van begripjemanden leicht fallen • iemand licht vallen, iemand (ge)makkelijk afgaanjemanden, etwas leicht machen • iemand, iets gemakkelijk makenetwas leicht machen • iets gemakkelijk, luchtig opnemen, iets licht opvattendu hast, kannst leicht reden! • jij hebt makkelijk praten!nachher war mir leicht(er) • nadien was, voelde ik mij opgeluchtich tue mich, mir leicht damit • het gaat me gemakkelijk van de hand, afdas gibt es so leicht nicht wieder! • dat komt niet zo gauw meer terug!es wird mir ein Leichtes sein • het zal voor mij niet moeilijk, geen probleem zijn -
19 nur
♦voorbeelden:1 nur (dann), wenn … • alleen, indien …nicht nur …, (sondern) auch … • niet alleen …, (maar) ook …nur noch frecher werden • alleen maar brutaler wordenetwas einfach nur so sagen • iets zomaar zeggennur zu! • vooruit (maar)!, toe maar!2 nur Geduld! • geduld maar!〈 informeel〉 was hast du nur? • wat heb jij toch?er soll nur kommen! • laat hem maar komen!〈 informeel〉 nur her damit! • geef op! -
20 schlagen
schlagen3 behoren (tot), vallen (in)♦voorbeelden:um sich schlagen • erop los slaan, om zich heen slaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 einen Bogen schlagen • een bocht, boog makeneine geschlagene Frau • een door het lot geplaagde vrouwden Rekord schlagen • het record brekenSahne, Teig schlagen • (slag)room, deeg kloppendie Saiten schlagen • (op de snaren) tokkelenWurzel schlagen • wortel schietenmit ihrem Mann ist sie geschlagen • met haar man is zij geplaagd, mooi afein Stück Papier um ein Buch schlagen • een boek in een stuk papier wikkelenjemanden vernichtend schlagen • iemand een verpletterende nederlaag toebrengen3 inslaan, (in)gaan♦voorbeelden:1 du hast dich gut geschlagen! • je hebt je goed gehouden!3 er schlug sich zu uns • hij sloot zich bij ons aan, voegde zich bij ons
См. также в других словарях:
Haste \(auch: hast du\) nicht gesehen — Die Wendung wird in der Umgangssprache für »sehr schnell, im Nu« gebraucht: Der Korb mit den Kirschen war haste nicht gesehen leer. Der Dieb sprang über den Zaun, und haste nicht gesehen war er in der Dunkelheit verschwunden … Universal-Lexikon
Nicht alle beieinander \(auch: beisammen\) haben — Nicht alle beieinander (auch: beisammen) haben; nicht ganz beieinander sein Jemand, der nicht mehr alle beisammen hat oder nicht ganz beieinander ist, ist nicht recht bei Verstand: Manchmal glaube ich, du hast sie nicht alle beieinander. Die… … Universal-Lexikon
nicht ganz beieinander sein — Nicht alle beieinander (auch: beisammen) haben; nicht ganz beieinander sein Jemand, der nicht mehr alle beisammen hat oder nicht ganz beieinander ist, ist nicht recht bei Verstand: Manchmal glaube ich, du hast sie nicht alle beieinander. Die… … Universal-Lexikon
Nicht alle auf dem Christbaum haben — Die Redewendung spielt in ihrer Bildlichkeit darauf an, dass etwas nicht in Ordnung ist, wenn auf dem Tannenbaum nicht alle Kerzen brennen. Sie ist in salopper Ausdrucksweise gebräuchlich und bedeutet »nicht richtig bei Verstand sein«:… … Universal-Lexikon
Nicht alle in der Reihe haben — Wer »nicht alle in der Reihe hat«, gilt als nicht recht bei Verstand. Du hast wohl nicht alle in der Reihe? Die Wendung wird umgangssprachlich gebraucht … Universal-Lexikon
nicht — mitnichten; in keiner Weise; keineswegs; keinesfalls; in keinster Weise; auf keinen Fall; in...; non...; un... * * * 1nicht <Adverb>: dient dazu, eine Verneinung auszudrücken: ich habe ihn nicht gesehen; die Pilze sind nicht essbar; nicht… … Universal-Lexikon
nicht — nịcht1 Partikel; betont und unbetont; 1 verwendet, um eine verneinte Aussage zu machen: Schnee ist nicht schwarz, sondern weiß; Er kommt nicht mit, er bleibt lieber zu Hause; Warum hast du nicht gesagt, dass du keine Pilze magst? 2 verwendet zur … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Hast du's nicht ein bisschen kleiner? — Die umgangssprachliche Redensart wird im Sinne von »du solltest nicht so übertreiben, weniger pathetisch sein« verwendet: Du redest vom Untergang der deutschen Kultur, weil nebenan eine türkische Familie eingezogen ist sag mal, hast du s nicht… … Universal-Lexikon
Hast du noch keinen Mann, nicht Manneswort gekannt? — In der Studierzimmerszene im ersten Teil von Goethes Faust schließt Faust seinen Pakt mit Mephisto. Darüber verlangt Mephisto von Faust etwas »Schriftliches«, worauf Faust unwillig antwortet: »Auch was Geschriebnes forderst du, Pedant?/Hast du… … Universal-Lexikon
Hast du einen Opa, schick ihn nach Europa — „Hast du einen Opa, schick ihn nach Europa“ ist ein häufig verwendeter Spottspruch der 1970er Jahre, der die Bedeutungslosigkeit des – mit dem heutigen nicht vergleichbaren – Europaparlaments untermalen sollte. Nach Meinung vieler Kommentatoren… … Deutsch Wikipedia
Hast du eine Ahnung! — Die umgangssprachliche Redewendung wird gebraucht, wenn man davon überzeugt ist, dass der Angesprochene sich über etwas täuscht oder etwas nicht weiß: In deinem Beruf verdient man sicher viel Geld. Hast du eine Ahnung! … Universal-Lexikon