-
1 do it right first time
foutloos-werken-aanpak -
2 effective unit
foutloos exemplaar -
3 zero defects
foutloos-werken-aanpak -
4 impeccable
adj. onberispelijk, foutloos1 foutloos ⇒ feilloos, vlekkeloos -
5 безошибочный
feilloos, foutloos -
6 без изъяна
part.gener. foutloos -
7 безошибочный
adjgener. feilloos, foutloos, onfeilbaar -
8 безукоризненный
adjgener. feilloos, foutloos, keurig, onberispelijk, onbesproken -
9 безупречный
-
10 a clear round
-
11 clear
adj. helder, duidelijk--------adv. duidelijk; in het geheel; op afstand--------n. wissen; het wissen van een bepaald teken--------v. verhelderen; reinigen; ophelderenclear1[ kliə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————clear2〈bijvoeglijk naamwoord; clearness〉1 helder ⇒ schoon, doorzichtig, klaar2 duidelijk ⇒ ondubbelzinnig, uitgesproken4 compleet ⇒ volkomen, absoluut5 vrij ⇒ open, op een afstand, veilig, onbelemmerd♦voorbeelden:get that clear • begrijp dat goedmake oneself clear • duidelijk maken wat men bedoeltbe clear about/as to/on something • iets zeker weten, iets vast in zijn hoofd/voor ogen hebbennext month is still clear • de volgende maand is nog vrijkeep clear • vrijhouden, niet versperrenclear of guilt • vrij van schuldout of a clear (blue) sky • totaal onverwachtI cannot see my way clear to getting the money • ik zie niet goed hoe ik aan het geld moet komen————————clear3♦voorbeelden:clear away • optrekkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 helder maken ⇒ schoonmaken, ophelderen, verhelderen4 zuiveren ⇒ onschuldig verklaren, betrouwbaar verklaren♦voorbeelden:clear the table • de tafel afruimenclear the road of debris • de weg puinvrij makenclear something out of the way • iets uit de weg ruimen/wegruimen6 clear goods through customs • goederen in/uitklaren7 clear expenses • de kosten eruit halen/kunnen dekken————————clear4〈 bijwoord〉1 duidelijk ⇒ helder, klaar2 volkomen ⇒ helemaal, totaal4 op voldoende afstand ⇒ een eindje, vrij♦voorbeelden:3 you can see clear to the other side of the lake • je kunt helemaal naar de overkant van het meer kijken4 keep/stay/steer clear of • uit de weg gaan, (proberen te) vermijden -
12 faultless
-
13 letter-perfect
-
14 perfect
adj. perfect; volmaakt; volslagen--------v. perfectioneren, vervolmakenperfect1[ pə:fikt]1 perfect ⇒ volmaakt; uitstekend, voortreffelijk; volledig, (ge)heel; onberispelijk, foutloos♦voorbeelden:have a perfect set of teeth • een volledig gaaf gebit hebbenperfectly capable of • alleszins in staat omperfect for • uitermate geschikt voorperfect in • heel bekwaam/bedreven inperfect tense • (werkwoord in de) voltooide tijdII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 volslagen ⇒ volledig, totaal♦voorbeelden:perfect nonsense • je reinste onzina perfect stranger • een volslagen onbekendeperfectly ugly • afschuwelijk lelijk————————perfect2♦voorbeelden: -
15 spotless
adj. vlekkenloos; foutloos; volmaakt[ spotləs] 〈 spotlessness〉 -
16 CRC
CRC test, waarin de totalen van de informatie wordt gecontroleerd om te verzekeren dat informatie foutloos is gekopieerdCRC (Cyclic Redundancy Check) -
17 YMODEM
Ymodem protokol, kommunikatie protokol voor het overbrengen van informatie via een modem tussen computers en dat ook kontroleert of het overbrengen foutloos verloopt -
18 ZMODEM
Zmodem protokol, kommunikatie protokol voor het overbrengen van informatie via een modem tussen computers en dat ook kontroleert of het overbrengen foutloos verloopt -
19 errorless
adj. foutloos -
20 impeccability
n. Vlekkeloosheid, feilloos zijn, foutloos zijn
Страницы
- 1
- 2