-
61 blues
n. neerslachtigheid; blues (muzikaal genre)[ bloe:z] 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉♦voorbeelden: -
62 bourgeoisie
n. bourgeoise[ boeəzjwa:zie:] 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud; the〉1 bourgeoisie ⇒ gegoede en conservatieve middenstand, bezittende klasse, gevestigde burgerij -
63 cabinet
n. kabinet, kastje; kabinet; bureau, ministerie[ kæbnit]1 〈 voornamelijk Brits-Engels〉kabinetsberaad/vergadering/zitting♦voorbeelden: -
64 cadre
n. kader; staf, personeel[ ka:də,-drə] 〈 voornamelijk politiek en leger〉 -
65 cast
n. een groep acteurs (die deelnemen in een toneelstuk of musical); gips; scheel kijken--------v. gooien, werpen; vastzetten; nonsens vertellencast1[ ka:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 benaming voor〉 iets wat geworpen wordt ⇒ lijn 〈 met kunstvlieg als aas〉; braakbal; afgeworpen huid3 gietvorm ⇒ model; afdruk5 neiging ⇒ hang, zweem(pje)♦voorbeelden:————————cast2♦voorbeelden:→ cast about cast about/, cast around cast around/1 (be/uit)rekenen ⇒ (be)cijferen, calculeren; optellen; trekken 〈 horoscoop〉♦voorbeelden:1 〈 benaming voor〉 werpen ⇒ (van zich) afwerpen; weggooien, uitgooien; laten vallen; afwerpen 〈 huid van dier〉; verliezen 〈 hoefijzer〉; neerkwakken; (ontijdig) bevallen van♦voorbeelden:cast ashore • op de kust/het strand werpena man cast in the right mold • iemand uit het goede hout gesneden -
66 chapel
n. kapel; plaats van gebed; gebed[ tsjæpl]1 kapel ⇒ huis/slotkapel♦voorbeelden:chapel royal • hofkapel3 are you church or chapel? • hoort u bij de anglicaanse kerk of bij een protestantse kerk?the Presbyterian chapel • de presbyteriaanse kerk -
67 choir
-
68 citizenry
n. staatsburgers[ sittiz(ə)nrie] 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉1 burgerij ⇒ inwoners, bevolking -
69 city council
gemeentebestuurcity council〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉 -
70 club
adj. van een club--------n. club; knots; sociëteit; klaver (bij kaartspel)--------v. knuppelenclub1[ klub] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 golfstok♦voorbeelden:5 〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 ‘I've lost my money.’ ‘Join the club!’ • ‘Ik heb mijn geld verloren.’ ‘Jij ook al!’————————club2〈 clubbed〉♦voorbeelden:¶ his friends clubbed together to buy a present • zijn vrienden hebben een potje gemaakt om een cadeautje te kopenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
71 coal board
coal board〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud; ook Coal Board〉 -
72 coast guard
kustwachtcoast guard -
73 commission
n. commissie; verlening van een acad. of andere graad--------v. opdracht; benoeming tot officiercommission1[ kəmisjn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 opdracht♦voorbeelden:————————commission2〈 werkwoord〉 -
74 committee
n. committée, commissie[ kəmittie] 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉1 commissie ⇒ bestuur, comité♦voorbeelden:standing committee • vaste commissieto be/sit on a committee • lid zijn van een commissie -
75 commonalty
n. burgerij, het gewone volk; lid van vereniging[ kommənəltie] 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud; the〉 -
76 company
n. gezelschap; maatschappij; firma, vennootschap[ kump(ə)nie]♦voorbeelden:1 John's good/bad company • John is een gezellige/ongezellige kerelbear/keep someone company • iemand vergezellen/gezelschap houdenpart company from/with • scheiden van, verlatenin company • in gezelschapin company with • samen metrequest the company of • inviterenkeep company with • omgaan met, verkering hebben met2 have/expect company • visite/bezoek hebben/krijgen→ two two/II 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉1 gezelschap ⇒ groep, gemeenschap, toneelgezelschap2 onderneming ⇒ firma, bedrijf, maatschappij, vennootschap♦voorbeelden: -
77 conciliation board
-
78 conclave
n. conclaaf, zitting[ kongkleev] 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉♦voorbeelden:1 sit in conclave • in conclaaf/geheime zitting bijeen zijn -
79 congress
n. het Amerikaanse congres[ konggres]I 〈eigennaam; Congress; (the)〉 -
80 contingent
adj. toevallig; mogelijk--------n. vertegenwoordiging; versterkingcontingent1[ kəntindzjənt] 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉————————contingent22 gebeurlijk ⇒ mogelijk, eventueelII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉1 contingent ⇒ voorwaardelijk, afhankelijk♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Dutch conjugation — Dutch grammar series Dutch grammar Dutch verbs Dutch conjugation t kofschip T rules Dutch nouns Dutch declension Gender in Dutch grammar Dutch orthography Dutch dictionary IJ Dutch phonology … Wikipedia