-
1 durch
durch1〈voorzetsel + 4〉♦voorbeelden:durch Funk • via de radiodurch die Post • per postdurch Zufall • toevallig, bij toevaldurch Zuruf • bij acclamatie————————durch2〈 bijwoord〉3 rijp, gaar♦voorbeelden:es ist schon acht Uhr durch • het is al acht uur geweestder Schrei ging mir durch und durch • de kreet ging me door merg en been -
2 durchziehen
durchziehen11 trekken door ⇒ er langs trekken, gaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 erdoor trekken, halen♦voorbeelden:♦voorbeelden:————————durchziehen21 trekken, gaan door♦voorbeelden: -
3 über
über1♦voorbeelden:1 dafür hatte er immer was über • dat lag, zinde hem altijd wel¶ eine Sache über sein • iets beu zijn, genoeg van iets hebben————————über2〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 über hundert Gäste • over de, meer dan honderd gastenüber zwanzig Jahre (alt) sein • boven de twintig zijn————————über3〈voorzetsel + 3,4〉3 〈voorzetsel + 3〉aan de overkant, overzijde van ⇒ aan de andere kant van, over6 〈voorzetsel + 4; regionaal〉over, in♦voorbeelden:über den See schwimmen • het meer overzwemmenüber die Straße gehen • de straat, weg overstekenfroh über eine Sache • blij om, verheugd over ietsüber eine Sache hin(aus), hinüber • over iets heenein Sieg über jemanden • een overwinning op iemanddie Lampe hing über dem Tisch • de lamp hing boven de tafeler hängte die Lampe über den Tisch • hij hing de lamp boven de tafelüber eine Sache emporragen • boven iets uitsteken3 über den Bergen • aan de andere kant van de bergen, over de bergenüber das Wochenende ans Meer fahren • het weekend naar zee gaanüber eine bestimmte Zeitspanne (hinweg) • gedurende een bepaalde tijdeine Dummheit über die andere • de ene stommiteit na de andere8 über dem Lärm aufwachen • door, van het lawaai wakker worden¶ pfui über dich! • foei (jij, voor jou)! -
4 durcheinander
durcheinander1 door elkaar ⇒ dooreen, in de war♦voorbeelden:1 durcheinander bringen • (a) in de war brengen; (b) (met elkaar) verwisselen • 〈 (c) figuurlijk〉 in verwarring brengenalles geht durcheinander • het is een en al chaos, het loopt in de soepdurcheinander geraten • in de war rakendurcheinander kommen • 〈 informeel〉door elkaar komen, in de war rakendurcheinander mengen • dooreen-, vermengenetwas durcheinander werfen • (a) iets door elkaar, overhoop gooien; 〈 (b) figuurlijk〉 iets door elkaar halen -
5 durchfahren
durchfahren11 rijden, varen door————————durchfahren23 〈 figuurlijk〉flitsen, schieten door♦voorbeelden: -
6 Mark
Mark1〈v.; Mark, Mark〉♦voorbeelden:mit jeder Mark rechnen müssen • op de kleintjes moeten letten————————Mark2〈v.; Mark, Marken〉 〈 geschiedenis〉1 grens, grensgewest, mark————————Mark3〈o.; Mark(e)s〉♦voorbeelden:ans Mark gehen • tot de kern doorstotenjemanden bis aufs Mark quälen • iemand tot het uiterste kwellendas geht mir durch Mark und Bein, Pfennig • dat gaat mij door merg en beenjemand ist bis ins Mark durchkältet • iemand heeft het door en door koudjemanden ins Mark treffen • iemand op zijn ziel trappen -
7 arbeiten
arbeiten♦voorbeelden:seine Brust arbeitet • zijn borst gaat heftig op en neerGeld arbeitet • geld wint gelddas Holz arbeitet • het hout werktsein Geld arbeiten lassen • zijn geld winstgevend beleggenan sich arbeiten • aan zichzelf werkenauf dem Bau, Feld arbeiten • in de bouw, op het veld werkenfür ein bessere Welt arbeiten • voor een betere wereld werken, ijverender Bildhauer arbeitet in Sandstein • de beeldhouwer werkt met zandsteeneinander in die Hand, Hände arbeiten • elkaar in de hand werkendie Kränkung arbeitet in ihm • die krenking zit hem dwarsüber einen Autor arbeiten • over een auteur schrijvenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 jacht, sport en spel〉africhten, dresseren♦voorbeelden:eine Schüssel in Gold arbeiten • een schaal in goud werken2 zich werken ⇒ door te werken … geraken3 zich werken ⇒ door te werken … (doen) worden♦voorbeelden:2 sich durch das Gebüsch, den Schnee arbeiten • zich door het struikgewas, de sneeuw heen werken〈 figuurlijk〉 sich in die Höhe, nach oben arbeiten • zich op-, omhoogwerken -
8 durchblasen
durchblasen11 doorblazen, blijven blazenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 door-, schoonblazen————————durchblasen2 -
9 durchbrechen
durchbrechen1♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 door-, stukbreken————————durchbrechen2♦voorbeelden: -
10 durcheilen
durcheilen11 snel, haastig lopen door————————durcheilen21 snel lopen, gaan door2 〈 figuurlijk〉snel doorwerken, opnemen♦voorbeelden: -
11 durchfressen
-
12 durchgehen
durchgehen1 erdoor gaan, gaan door2 (aan één stuk) doorgaan, -lopen3 ervandoor gaan, op hol slaan 〈 van paarden〉4 aangenomen, goedgekeurd worden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 eine Lehre durchgehen müssen • een opleiding moeten volgen, doorlopendas kann ich nicht durchgehen lassen • dat kan ik niet tolereren -
13 durchreiten
durchreiten11 te paard rijden door, langsII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 door-, open-, stukrijden♦voorbeelden:————————durchreiten2 -
14 durchschießen
durchschießen11 erdoor schieten, schieten door————————durchschießen24 〈 figuurlijk〉schieten, flitsen door♦voorbeelden: -
15 durchschleichen
-
16 durchstreifen
-
17 hingehen
-
18 umkippen
-
19 unterfahren
unterfahren -
20 Beschwerdeweg
Beschwerdeweg〈m.〉1 procedure via, door een klacht♦voorbeelden:auf dem Beschwerdeweg(e) • via, door een klacht
См. также в других словарях:
door — W1S1 [do: US do:r] n [: Old English; Origin: duru door and dor gate ] 1.) the large flat piece of wood, glass etc that you open and close when you go into or out of a building, room, vehicle etc, or when you open a cupboard →↑gate open/close/shut … Dictionary of contemporary English
door — [ dɔr ] noun count *** 1. ) a large flat object you open when you want to enter or leave a building, room, or vehicle: a little house with a red door The door creaked slowly open. There was a draft coming from under the door. open/close/shut the… … Usage of the words and phrases in modern English
Door — Door, n. [OE. dore, dure, AS. duru; akin to OS. dura, dor, D. deur, OHG. turi, door, tor gate, G. th[ u]r, thor, Icel. dyrr, Dan. d[ o]r, Sw. d[ o]rr, Goth. daur, Lith. durys, Russ. dvere, Olr. dorus, L. fores, Gr. ?; cf. Skr. dur, dv[=a]ra.… … The Collaborative International Dictionary of English
door — door, gate, portal, postern, doorway, gateway are comparable chiefly as meaning an entrance to a place. Door applies chiefly to the movable and usually swinging barrier which is set in the opening which serves as an entrance to a building or to a … New Dictionary of Synonyms
door — door; door·brand; door·less; door·man; door·stead; door·ward; in·door; maz·door; out·door; tan·door; door·wards; ten·door; … English syllables
door — [dôr] n. [ME dure, dor < OE duru fem. (orig., pair of doors), dor neut., akin to Ger tür, door, tor, gate < IE base * dhwer , *dhwor , door > L fores (pl. of foris), two leaved door, Gr thyra, door (in pl., double door)] 1. a movable… … English World dictionary
door — M.E. merger of O.E. dor (neut.; pl. doru) large door, gate, and O.E. duru (fem., pl. dura) door, gate, wicket, both from P.Gmc. *dur (Cf. O.S. duru, O.N. dyrr, Dan. dèr, O.Fris. dure, O.H.G. turi, Ger. Tür), from PIE … Etymology dictionary
Door — ist der Familienname folgender Personen: Anton Door (1833–1919), Wiener Konzertpianist Daisy Door (* 1943; eigentlich Evelyn van Ophuisen), deutsche Schlagersängerin Door bezeichnet weiterhin: Door County, einen County im US Bundesstaat Wisconsin … Deutsch Wikipedia
door — ► NOUN 1) a movable barrier at the entrance to a building, room, or vehicle, or in the framework of a cupboard. 2) the distance from one building in a row to another: he lived two doors away. ● lay at someone s door Cf. ↑lay at someone s door ●… … English terms dictionary
Door — (spr. Dohr), Grafschaft im Staate Wisconsin von Nordamerika, 19 QM., eine Halbinsel zwischen dem Michigan See u. der Green Bai bildend; erst 1850 von der Grafschaft Brown getrennt; Hauptort: Gibraltar … Pierer's Universal-Lexikon
Door — Door, Anton, Pianist, geb. 20. Juni 1833 in Wien, Schüler von Czerny und S. Sechter, konzertierte bereits 1850 erfolgreich in Baden Baden und Wiesbaden, dann mit Ludwig Straus in Italien, bereiste 1856–57 Skandinavien und wurde in Stockholm zum… … Meyers Großes Konversations-Lexikon