-
21 knakken
♦voorbeelden:1 pas op, die bloem knakt bijna • be careful, that flower will break/snap offII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
22 losbarsten
3 [losgaan, breken] burst/break (loose)♦voorbeelden: -
23 losbreken
-
24 onderbreken
♦voorbeelden:mag ik u even onderbreken? • may I interrupt you for a moment?iemand in zijn verhaal onderbreken • cut someone's story short -
25 rookpauze
♦voorbeelden: -
26 springen
2 [het lichaam ruksgewijze opheffen] jump3 [met betrekking tot zaken, zich met een ruk verplaatsen] leap, jump5 [uiteengedreven worden, barsten] 〈 ketel, kruitvat〉 burst, explode ⇒ 〈 brug, rots, mijn〉 blast, 〈 ballonnetje〉 pop6 [scheuren krijgen] crack7 [uitsteken] jut out8 [bankroet gaan] break♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 je kunt hoog of laag springen, het moet toch gebeuren • whether you like it or not, it's got to happenhoog/ver/omlaag springen • jump high/far/downop de fiets springen • hop/jump/leap on the bicycleover een sloot springen • leap a ditchmijn paard springt 1.080 m • my horse clears 1.80 m〈 figuurlijk〉 zitten te springen om iets • be bursting/dying for somethingeen snaar/het glas is gesprongen • a string has snapped, the glass has cracked〈 figuurlijk〉 op springen staan • 〈 boos zijn〉 be about to explode; 〈 grote haast hebben〉 be in a terrible rush; 〈 nodig naar de wc moeten〉 be burstingde achterkamer springt iets naar buiten/binnen • the backroom juts out/in(wards) a littlede zaak staat op springen • the company's on the verge of bankruptcy -
27 uitmaken
6 [blussen] put out♦voorbeelden:een belangrijk deel van de kosten uitmaken • form/represent a large part of the cost3 het maakt mij niet(s) uit • it is all the same to me, I don't carewat maakt dat uit? • what does that matter?, what difference does it make?weinig uitmaken • make little differencedat maakt hij toch niet uit • that's not for him to decideik kan niet uitmaken wat daar staat • I cannot make out what it saysdat maak ik zelf nog uit • I'll be the judge of thatdat moeten ze onder elkaar maar uitmaken • they'll have to sort that out among themselvesiemand uitmaken voor al wat lelijk is • call someone all the names under the sun -
28 verbreking
n. break up, break, violation, disruption, rupture, severance -
29 aanspreken
2 [toespreken] speak/talk to ⇒ address♦voorbeelden:een spaarrekening/voorraad aanspreken • start on/use a savings account/supplyik voel mij niet aangesproken • it doesn't concern meiemand vriendelijk aanspreken • speak kindly to someoneiemand met mevrouw/meneer aanspreken • address someone as madam/siriemand op iets aanspreken • call someone to account for somethingiemand over zijn gedrag aanspreken • talk to someone about his conduct1 [in de smaak vallen bij] appeal to -
30 afbrokkelen
1 [in brokjes losgaan] crumble (off/away) ⇒ fragment♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [in brokjes afbreken] break bits/fragments off ⇒ crumble off♦voorbeelden: -
31 afknappen
-
32 afscheiden
♦voorbeelden:3 sommige bomen scheiden hars af • some trees secrete/produce resin -
33 begeven
1 [kapotgaan] break down ⇒ fail, 〈 instorten〉 collapse, 〈 doorzakken, doorbreken〉 give way, 〈 informeel〉 conk out♦voorbeelden:II 〈wederkerend werkwoord; zich begeven〉1 [ergens heengaan] proceed ⇒ embark ((up)on) 〈 reis, onderneming〉, adjourn (to) 〈 naar andere kamer〉♦voorbeelden:zich onder de mensen begeven • mingle with other peoplezich op het slechte pad begeven • go astrayzich op weg begeven (naar) • set out (for) -
34 computerkraak
♦voorbeelden:een computerkraak plegen met behulp van een telefoon • break into a computer by using a telephone -
35 de bank laten springen
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de bank laten springen
-
36 de geluidsbarrière doorbreken
de geluidsbarrière doorbreken————————de geluidsbarrière doorbrekenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de geluidsbarrière doorbreken
-
37 de trouwbelofte verbreken
de trouwbelofte verbrekenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de trouwbelofte verbreken
-
38 doorbraak
-
39 doorslaan
1 [voortgaan met slaan] keep hitting ⇒ continue hitting/to hit3 [overhellen naar het grootste gewicht] tip, dip5 [bekennen] talk♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [door slaan mengen, doorroeren] beat (up)♦voorbeelden:2 eieren/deeg doorslaan • beat eggs, knead dough -
40 elkaar
1 each other, one another♦voorbeelden:elkaar helpen • help each otherzij lijken op elkaar • they look like/resemble one anothertwee touwen aan elkaar binden • tie two ropes togetherzij maakte het achter elkaar af • she finished it in one gohij heeft een uur achter elkaar gepraat • he went on talking for a whole hourachter elkaar staan • stand one behind the otherweken/uren achter elkaar • for weeks/hours on endvier keer achter elkaar • four times in a rowdrie boeken achter elkaar uitlezen • read three books one after the otherbij elkaar komen • meet, come togetherhij heeft ze niet allemaal bij elkaar • he's got a screw loosealles bij elkaar (genomen) • on the whole, all in allzij hebben 50 gulden bij elkaar kunnen leggen • they were able to raise 50 guilderszoveel geld heb ik nooit bij elkaar gezien • I've never seen so much money at oncemeer dan alle anderen bij elkaar • more than all the others put togetherwij blijven bij elkaar • we stick/keep togetherde kinderen lopen door elkaar • the children are running all over the placealles ligt door elkaar • everything is mixed up/confuseddoor elkaar raken • get mixed up/confusedhet verhaal zit goed/slecht in elkaar • the story is well/badly thought outzij werden het met elkaar eens • they came to an agreementze hadden met elkaar nog geen gulden • they didn't have a guilder between themze kwamen enkele minuten na elkaar binnen • they came in within a few minutes of each other/one anothernaast elkaar zitten/liggen/lopen • sit/lie/walk side by sidegetallen onder elkaar zetten • write/place figures in columnszij moeten dat onder elkaar maar uitmaken • they must sort that out amongst themselveswe zijn toch onder elkaar • after all we are by ourselveshet zijn vrienden onder elkaar • they are all friends (together)op elkaar liggen • lie one on top of the otherdingen tegen elkaar zetten/leggen/drukken • put/lay/press things togetherdie groep is uit elkaar gevallen • the group has split updie auto valt bijna (van ellende) uit elkaar • that car is falling apartze zijn uit elkaar gegroeid • they (have) drifted apart(personen of zaken) (goed) uit elkaar kunnen houden • be able to tell (people/things) apartuit elkaar gaan • 〈 gezelschap, commissie, jury〉 break up; 〈 vrienden, echtgenoten〉 split up/break up; 〈 menigte, betogers〉 disperseeen machine uit elkaar halen/nemen • strip down/dismantle a machinezij zijn familie van elkaar • they are relatedzij hebben veel van elkaar • they are very much alikehij heeft zijn zaakjes goed voor elkaar • he's got things fixediets niet voor elkaar kunnen krijgen • not manage (to do) somethinghet is voor elkaar • it has been taken care ofelkaar uit de weg gaan • avoid each other
См. также в других словарях:
Break — (br[=a]k), v. t. [imp. {broke} (br[=o]k), (Obs. {Brake}); p. p. {Broken} (br[=o] k n), (Obs. {Broke}); p. pr. & vb. n. {Breaking}.] [OE. breken, AS. brecan; akin to OS. brekan, D. breken, OHG. brehhan, G. brechen, Icel. braka to creak, Sw. braka … The Collaborative International Dictionary of English
Break — (br[=a]k), v. i. 1. To come apart or divide into two or more pieces, usually with suddenness and violence; to part; to burst asunder. [1913 Webster] 2. To open spontaneously, or by pressure from within, as a bubble, a tumor, a seed vessel, a bag … The Collaborative International Dictionary of English
break — ► VERB (past broke; past part. broken) 1) separate into pieces as a result of a blow, shock, or strain. 2) make or become inoperative; stop working. 3) interrupt (a continuity, sequence, or course). 4) fail to observe (a law, regulation, or… … English terms dictionary
break — vb Break, crack, burst, bust, snap, shatter, shiver are comparable as general terms meaning fundamentally to come apart or cause to come apart. Break basically implies the operation of a stress or strain that will cause a rupture, a fracture, a… … New Dictionary of Synonyms
break — [brāk] vt. broke, broken, breaking [ME breken < OE brecan < IE base * bhreg > BREACH, BREECH, Ger brechen, L frangere] 1. to cause to come apart by force; split or crack sharply into pieces; smash; burst 2. a) … English World dictionary
break — / brāk/ vb broke / brōk/, bro·ken, / brō kən/, break·ing, / brā kiŋ/ vt 1 a: violate transgress break the law … Law dictionary
break — [n1] fissure, opening breach, cleft, crack, discontinuity, disjunction, division, fracture, gap, gash, hole, rent, rift, rupture, schism, split, tear; concepts 230,757 Ant. association, attachment, binding, combination, fastening, juncture break… … New thesaurus
Break — (br[=a]k), n. [See {Break}, v. t., and cf. {Brake} (the instrument), {Breach}, {Brack} a crack.] 1. An opening made by fracture or disruption. [1913 Webster] 2. An interruption of continuity; change of direction; as, a break in a wall; a break in … The Collaborative International Dictionary of English
break-up — break ups also breakup 1) N COUNT: usu N of n, n N The break up of a marriage, relationship, or association is the act of it finishing or coming to an end because the people involved decide that it is not working successfully. Since the break up… … English dictionary
break up — {v.} 1. To break into pieces. * /The workmen broke up the pavement to dig up the pipes under it./ * /River ice breaks up in the spring./ 2. {informal} To lose or destroy spirit or self control. Usually used in the passive. * /Mrs. Lawrence was… … Dictionary of American idioms
break up — {v.} 1. To break into pieces. * /The workmen broke up the pavement to dig up the pipes under it./ * /River ice breaks up in the spring./ 2. {informal} To lose or destroy spirit or self control. Usually used in the passive. * /Mrs. Lawrence was… … Dictionary of American idioms