-
41 I chanced to be on the same boat
-
42 U-boat
-
43 Wellington
n. Wellington (soort lange laars)--------n. Wellington, zeehaven en hoofdstad van Nieuw Zeeland; naam van aantal plaatsen in Canada; familienaam; de eerste hertog van Wellington, titel van Arthur Wellesley (1769-1852), Britse generaal die Napoleon versloeg bij Waterloo, premier van Engeland (1828-1830), hoge rijlaarzen1 rubberlaars ⇒ regen/kaplaars -
44 a lively boat
-
45 a thumping boat
-
46 adrift
adv. word meegesleept, is aan zijn lot overgelaten[ ədrift]♦voorbeelden:the project went adrift • het project ging de mist in -
47 afloat
adj. drijvend; overstroomd; de ronde doende (gerucht)[ əfloot]1 vlot(tend) ⇒ drijvend, varend♦voorbeelden:1 get a boat afloat • een boot vlot maken/krijgenspend a long time afloat • lange tijd op zee doorbrengen3 keep afloat • het hoofd boven water houden, rondkomenget something afloat • iets van de grond krijgen -
48 barge
n. schuit,boot--------v. stommelenbarge1[ ba:dzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 schuit ⇒ praam, aak2 sloep————————barge2♦voorbeelden:barge in on someone • iemand lastig vallen -
49 bark
n. schors; geblaf; hoest; geluid van vuurschoten; zeilboot--------v. blaffen; iemand aanblaffen; schillen; schavenbark1♦voorbeelden:his bark is worse than his bite • (het is bij hem) veel geschreeuw en weinig wol————————bark2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (uit)brullen ⇒ aanblaffen; luid aanprijzen4 tanen♦voorbeelden: -
50 beam
n. lichtstraal; radiogolfl; brede lach; horizontale balk gebruikt in de bouw; evenwichtsbalk, houten balk gebruikt in de gymnastiek waarop oefeningen gedaan worden; volle breedte van een boot--------v. stralen (van blijdschap); stralen; uitstralenbeam1[ bie:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 balk2 boom ⇒ disselboom; ketting/weversboom; ploegboom4 waagbalk9 stralende blik/glimlach♦voorbeelden:be off (the) beam • 〈 informeel〉ernaast zitten, het fout hebbenbe on the beam • 〈 informeel〉op het goede spoor zitten, het juist hebben→ broad broad/————————beam2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
51 belly
n. buik--------v. buik; uitsteken; opgeblazen[ bellie] 〈meervoud: bellies〉4 → belly laugh belly laugh/♦voorbeelden:3 the belly of an aeroplane • de buik/onderkant van een vliegtuig -
52 boat race
n. bootrace, race tussen roeiers, roeiwedstrijd; jaarlijkse roeiwedstrijd tussen de universiteiten Oxford en Cambridge op de rivier de Theems (elke universiteit wordt gerepresenteerd door een boot met acht roeiers aan boord)--------v. deelnemen aan een roeiwedstrijdboat race -
53 boater
-
54 boathook
n. bootshaak, haak aan eind van boot geslagen (om boten, blokhout en vlotten te manoeuvreren)boathook -
55 bob
n. Bob (voornaam, afkort. v. Robert)bob1[ bob] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 benaming voor〉 hangend voorwerp ⇒ (slinger)gewicht, lens 〈 van uurwerk〉; gewicht, strik 〈 aan vlieger〉; lood 〈 van dieplood〉; dobber, waker; aaskluwen 〈 van peur〉3 refrein ⇒ slotregel, keervers6 bob(bed kapsel) ⇒ kort geknipte kop, jongenskop♦voorbeelden:¶ 〈Brits-Engels; informeel〉 Bob's your uncle • klaar is Kees, voor mekaar————————bob2〈zelfstandig naamwoord; meervoud: bob〉 〈Brits-Engels; informeel〉1 shilling ⇒ 5 pence, poen, geld♦voorbeelden:————————bob3〈 bobbed〉1 bobben ⇒ rodelen, bobsleeën2 (zich) op en neer/heen en weer bewegen ⇒ (op)springen, dobberen3 buigen ⇒ een (knie)buiging/knix maken♦voorbeelden:bob up • (plotseling) te voorschijn komen, komen boven drijven, opduikenII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 heen en weer/op en neer bewegen ⇒ doen dansen, laten dobberen, knikken♦voorbeelden: -
56 bollard
n. stevige verticale post van hout of ijzer waarin touwen of kabels worden bewaard op een boot of op de kade (Zeevaart)[ bolləd] -
57 bus
n. autobus; (in computers); kanaal, het elektronische communicatiekanaal tussen de verschillende delen van de computer voor het overbrengen van gegevens--------v. met de bus gaan, met de bus vervoeren; leerlingen met de bus vervoeren naar een ander schooldistrict om racistische integratie te bewerkstelligen; werken als iemand die tafels schoonmaakt in een restaurant of cafeteriabus1[ bus] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: Amerikaans-Engels ook busses〉♦voorbeelden:1 catch/miss the bus • de bus halen/missengo by bus • de bus nemen————————bus2〈werkwoord; bussed〉1 met de bus gaan/vervoeren ⇒ de bus nemen, per bus reizen; op de bus zetten; 〈 in het bijzonder, Amerikaans-Engels〉 vervoeren/vervoerd worden per bus naar geïntegreerde scholen 〈 blanke en zwarte kinderen〉 -
58 canoe
n. kano, lichte boot--------v. kanovaren, kanoëncanoe1[ kənoe:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kano————————canoe2〈 canoed〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 per kano bevaren/vervoeren♦voorbeelden: -
59 capsize
-
60 carrier
n. vervoerder van goederen of reizigers,een transporteur; drager (van een ziekte); vliegtuig-moederschip; transport maatschappij, scheepsbedrijf; vrachtwagen; stoomschip of boot dat goederen of passagiers vervoert; werker bij de posterijen die post draagt; iemand die kranten op speciale route verzorgt ; persoon of dier die een ziekte overdraagt op iemand maar er zelf niet aan lijdt; signaal dat wordt verzonden via een telefoonlijn als twee computers via modems met elkaar verbonden zijn (iComputers) telecommunicatiebedrijf[ kæriə]1 〈 benaming voor〉 vervoerder van goederen of reizigers ⇒ expediteur, transporteur; vrachtvaarder; expeditie/transport/vervoerbedrijf; luchtvaartmaatschappij; spoorwegmaatschappij; rederij5 (papieren/plastic) boodschappentas(je)6 postduif→ common common/
См. также в других словарях:
Boot — (et) … Kölsch Dialekt Lexikon
boot — boot·er; boot·ery; boot·heel; boot; boot·hose; boot·leg·ger; boot·less; boot·lick·er; boot·man; free·boot; free·boot·er; gum·boot·ed; boot·lick; boot·strap; boot·a·ble; boot·less·ly; boot·less·ness; fire·boot; … English syllables
Boot — Ein Boot ist ein Fahrzeug, das nach dem Archimedischen Prinzip auf dem Wasser, oder als U Boot exakt ausbalanciert, ebenfalls nach dem Archimedischen Prinzip, in einer von der Besatzung exakt definierbaren Tiefe im Wasser schwimmt.… … Deutsch Wikipedia
Boot — Boot, kleine Fahrzeuge mit geringem Tiefgang für den Kleinverkehr, unter sich in Größe, Form und Bauart sehr verschieden; sie werden durch Riemen (Ruder), häufig auch durch Segel und Dampfkraft, durch Petroleummotoren oder elektrisch bewegt… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
boot — n [obsolete or dialect boot compensation, from Old English bōt advantage, compensation]: additional money or property received to make up the difference in an exchange of business or investment property that is of like kind but unequal in value ◇ … Law dictionary
boot — Ⅰ. boot [1] ► NOUN 1) a sturdy item of footwear covering the foot and ankle, and sometimes the lower leg. 2) informal a hard kick. 3) Brit. a space at the back of a car for carrying luggage. ► VERB 1) kick hard. 2) … English terms dictionary
Boot — (b[=oo]t), n. [OE. bot, bote, advantage, amends, cure, AS. b[=o]t; akin to Icel. b[=o]t, Sw. bot, Dan. bod, Goth. b[=o]ta, D. boete, G. busse; prop., a making good or better, from the root of E. better, adj. [root]255.] 1. Remedy; relief; amends; … The Collaborative International Dictionary of English
Boot-CD — Boot CD, eine CD, mit deren Hilfe ein Computer in Betrieb genommen werden kann (Booten), ohne auf Daten der Festplatte zugreifen zu müssen. Auf ihr sind die wichtigsten Teile eines Betriebssystems gespeichert, die dann vom Boot Sektor dieser CD … Universal-Lexikon
boot — [buːt] also boot up verb COMPUTING 1. [intransitive] if a computer boots, it starts working and is ready to use: • The machine takes a long time to boot up. 2. [transitive] to make a computer ready to be used by getting all the programs it nee … Financial and business terms
Boot — Boot, n. [OE. bote, OF. bote, F. botte, LL. botta; of uncertain origin.] 1. A covering for the foot and lower part of the leg, ordinarily made of leather. [1913 Webster] 2. An instrument of torture for the leg, formerly used to extort confessions … The Collaborative International Dictionary of English
Boot — Boot: Das im 16. Jh. aus der niederd. Seemannssprache übernommene Wort geht zurück auf mnd. bōt, das – wie auch niederl. boot – aus mengl. bot entlehnt ist (vgl. engl. boat). Voraus liegt aengl. bāt »Boot, Schiff«, dem die gleichbedeutenden… … Das Herkunftswörterbuch