-
1 boor
-
2 Cox-de-Boor algorithm
Cox-de-Booralgoritme -
3 drill
boorboormachine -
4 boric
-
5 boracic
-
6 borer
n. apparaat om gaten te maken, boor[ bo:rə] -
7 boron
-
8 brace
n. klamp; boor; paar--------v. (zich) scherp zettenbrace1[ brees]1 klamp ⇒ (draag)beugel, (muur)anker2 steun ⇒ stut, verstijvingsbalk4 band ⇒ riem, spansnoer♦voorbeelden:→ main main/1 bretels♦voorbeelden:1 two pairs of braces • twee stel/paar bretels————————brace2〈zelfstandig naamwoord; meervoud: brace〉1 koppel ⇒ paar, stel♦voorbeelden:————————brace3〈 werkwoord〉1 vastbinden ⇒ aantrekken, aanhalen2 versterken ⇒ verstevigen, ondersteunen♦voorbeelden:he told her to brace herself for a shock • hij zei haar dat ze zich op een schok moest voorbereiden -
9 auger
-
10 bit
n. bit (computers), binaire cijfer--------n. stukje; beetje; klein muntstuk; boor; bit (in de mond v.e. paard)[ bit]2 beetje ⇒ stukje, kleinigheid3 beetje ⇒ ogenblikje, momentje6 schaafijzer/beitel/mes♦voorbeelden:〈 informeel〉 a bit at a time • bij beetjes, stukje voor stukjethat was a bit much for me • dat was me wat te veel〈 informeel〉 bit by bit • bij beetjes, stukje voor stukjetear something to bits • iets in stukken/stukjes scheurennot a bit better • geen haar beternot a bit (of it) • helemaal niet(s), geen zierhe is a bit of a liar • hij is nogal een leugenaara bit of advice • een goede raada bit of news • een nieuwtje3 wait a bit! • wacht even!take the bit between its teeth • op hol slaan 〈 van paard〉; 〈 figuurlijk〉 (te) hard van stapel lopen -
11 borax
-
12 bore
n. boorgat; kaliber; diameter; vervelend persoon--------v. boren; doordringen; vervelenbore1[ bo:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 boorgat ⇒ geboord gat, boring3 boor————————bore21 (een gat) boren ⇒ drillen, een put slaan♦voorbeelden:1 doordringen ⇒ zich (een weg) banen, moeizaam vooruitkomen♦voorbeelden:1 they bored (their way) through the jungle/the crouwd • ze baanden zich moeizaam een weg door het oerwoud/de menigte2 vervelen♦voorbeelden:————————bore3→ bear bear/ -
13 boring
adj. saai, vervelend[ bo:ring]1 vervelend ⇒ saai, langdradigII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 boor-♦voorbeelden: -
14 brace and bit
-
15 casing
n. lijst; omlijsting; verpakking; omhulsel[ keesing]1 〈 benaming voor〉 omhulsel ⇒ doos; 〈 in het bijzonder〉 vulkanisatielaag 〈 van autoband〉; 〈 voornamelijk meervoud〉 worstvel; 〈 techniek, technologie〉 boor/bekledingsbuis; 〈 techniek, technologie〉 bekisting, kast, omhulsel2 kozijn ⇒ raamwerk, deurlijst -
16 drill
n. drilboor; het drillen, exercitie, oefenen; driloefening--------v. boren; oefenen; doorboren, aanboren; erin stampendrill1[ dril] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 boor(machine) ⇒ drilboor, boorstaal2 het drillen ⇒ exercitie, oefening3 driloefening ⇒ het opdreunen, het erin stampen♦voorbeelden:————————drill2II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 aanboren3 drillen ⇒ africhten, trainen -
17 pneumatic drill
-
18 pneumatic
adj. pneumatisch, van luchtdruk; vol met lucht; luchtig[ njoe:mætik] 〈 pneumatically〉1 pneumatisch ⇒ gevuld met/aangedreven door (pers)lucht, lucht(druk)-♦voorbeelden:pneumatic tyre • luchtband -
19 power drill
-
20 scoop
n. schop, emmer, hoosvat; schep, lepel; spatel; (kaas)boor; haal (met een net), vangst; primeur, scoop (v. krant); grote winst (slang)--------v. scheppen; uithollen; hozen; binnenhalen, grijpen; vóór zijn, de loef afstekenscoop1[ skoe:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 schep ⇒ lepel; hoosvat; bak; schoep♦voorbeelden:————————scoop2〈 werkwoord〉3 hozen♦voorbeelden:
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Boor — ist der Familienname folgender Personen: Carl de Boor (* 1937), deutsch US amerikanischer Mathematiker Carl Gotthard de Boor (1848–1923), deutscher Byzantinist Friedrich de Boor (* 1933), deutscher Theologe Hans Otto de Boor (1886–1956),… … Deutsch Wikipedia
Boor — may refer to: *boor, a peasant or uncultured person * Laughing Boor with a Pot of Beer , painting by Isaac van Ostade * The Boor , an opera by Dominick Argentoee also*Bore, disambiguation page *de Boor, surname disambiguation page … Wikipedia
boor — boor·ish; boor·tree; boor; boor·ish·ly; boor·ish·ness; … English syllables
Boor — (b[=oo]r), n. [D. boer farmer, boor; akin to AS. geb[=u]r countryman, G. bauer; fr. the root of AS. b[=u]an to inhabit, and akin to E. bower, be. Cf. {Neighbor}, {Boer}, and {Big} to build.] 1. A husbandman; a peasant; a rustic; esp. a clownish… … The Collaborative International Dictionary of English
boor — boor, churl, lout, clown, clodhopper, bumpkin, hick, yokel, rube are comparable when meaning an uncouth, ungainly fellow. Most of these words may be applied to rustics, but they tend increasingly to imply reference to breeding, manners, and… … New Dictionary of Synonyms
boor — [boor] n. [Du boer < MDu gheboer, fellow dweller < ghe , with, CO + bouwen, to build, cultivate; akin to Ger bauer: see BONDAGE] 1. Archaic a peasant or farm worker 2. a rude, awkward, or ill mannered person … English World dictionary
boor — /boor/, n. 1. a churlish, rude, or unmannerly person. 2. a country bumpkin; rustic; yokel. 3. peasant. 4. Boer. [1545 55; < D boer or LG bur (c. G Bauer farmer), deriv. of Gmc *bu to dwell, build, cultivate; see ER1; cf. BOND2] Syn. 1 … Universalium
Boor — Boor, Helmut de, Germanist, * Bonn 24. 3. 1891, ✝ Berlin (West) 4. 8. 1976; war Professor in Leipzig, Bern und Berlin (Freie Universität, 1949 59); begründete mit H. Newald das Sammelwerk »Geschichte der deutschen Literatur« (auf mehrere Bände… … Universal-Lexikon
boor — [buə US bur] n [Date: 1500 1600; : Dutch; Origin: boer; BOER] a man who behaves in a very rude way >boorish adj >boorishly adv … Dictionary of contemporary English
boor — [ bur ] noun count someone who behaves in a rude way and ignores other people s feelings … Usage of the words and phrases in modern English
boor — (n.) 13c., from O.Fr. bovier herdsman, from L. bovis, gen. of bos cow, ox. Re introduced 16c. from Du. boer, from M.Du. gheboer fellow dweller, from P.Gmc. *buram dweller, especially farmer, from PIE *bhu , from root *bheue (see BE … Etymology dictionary