-
1 soil
n. aarde, grond; stof; vuil, troep, poep--------v. vuil maken, bezoedelensoil1[ sojl]♦voorbeelden:native soil • geboortegrond♦voorbeelden:————————soil2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
2 sully
v. besmeuren, bevlekken, bezoedelen[ sullie] -
3 befoul
-
4 blast someone's reputation
-
5 blast
interj. loop naar de maan!--------n. rukwind, luchtdruk; explosie--------v. ontploffing; vloekenblast1[ bla:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:blast! • verdorie/verdraaid————————blast2〈 werkwoord〉1 opblazen ⇒ doen exploderen, bombarderen2 vernietigen ⇒ verijdelen, ruïneren♦voorbeelden:4 blast him! • laat hem naar de maan lopen!→ blast off blast off/ -
6 blot
n. vlek, smet; defect--------v. besmetten; afvloeienblot1[ blot] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:the building was a blot on the landscape • het gebouw ontsierde het landschap————————blot2〈 blotted〉1 vlekken maken ⇒ knoeien, kliederen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
7 blur
n. vervaging; vlek; vuil--------v. vervagen; verduisteren (minder licht maken); vervuilenblur1[ blə:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 onduidelijke plek ⇒ wazig beeld, verflauwde/vage indruk♦voorbeelden:the statues appeared as a blur • de standbeelden doemden vaag op————————blur2〈 blurred〉1 vervagen ⇒ vaag/onduidelijk worden2 vlekken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 onduidelijk/onscherp maken ⇒ troebel/vaag maken♦voorbeelden:blurred photographs • onscherpe foto's -
8 contaminate
v. vervuilen; besmet worden[ kəntæminneet] 〈zelfstandig naamwoord: contamination〉1 be/vervuilen ⇒ verontreinigen, (doen) bederven; 〈 figuurlijk〉 bezoedelen, besmeuren -
9 corrupt
adj. corrupt; verdorven--------v. verdorven, immoreel; omkoopbaarcorrupt1[ kərupt] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉3 bedorven ⇒ verbasterd, onbetrouwbaar4 onzuiver ⇒ besmet, (ver)rot♦voorbeelden:corrupt parts in an old manuscript • corrupte/onbetrouwbare gedeelten in een oud manuscript————————corrupt21 slecht worden ⇒ ontaarden; (zeden)bederf veroorzakenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 corrumperen ⇒ aantasten, besmetten2 omkopen ⇒ corrupt maken, corrumperen3 verbasteren ⇒ vervalsen, verknoeien4 verontreinigen ⇒ onzuiver maken, bezoedelen -
10 mire
n. moeras, slijk--------v. modder, slijk, in de soep zittenmire1[ majjə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 slijk♦voorbeelden:————————mire2〈 werkwoord〉 -
11 pollute
v. vervuilen; bezoedelen; verontreinigen[ pəloe:t] -
12 smudge
n. het smetten (het doen wegvluchten van insekten), vlekken, smerig worden--------v. bevlekken, bevuilen, besmeuren; smetten, vlekken, smerig wordensmudge1[ smudzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————smudge21 vlekkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
13 smut
n. roet, roetvlek; vuiltje, vuiligheid, vuile taal; brand (in koren)--------v. bevuilen, bezoedelensmut1[ smut] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————smut2〈werkwoord; smutted〉1 zwart/vuil maken -
14 spatter
n. spat--------v. doen spatten, bespatten; bekladdenspatter1[ spætə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 gespat ⇒ klatering, geklater3 buitje♦voorbeelden:————————spatter2〈 werkwoord〉1 (be)spatten ⇒ (be)sprenkelen, klateren♦voorbeelden:he spattered water on(to) my face • hij spatte water in mijn gezicht -
15 stain
n. vlek--------v. bevlekken; beitsen; afgeven; brandschilderenstain1[ steen] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vlek————————stain21 vlekkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 kleuren♦voorbeelden: -
16 taint
n. smetje, vlekje--------v. bevlekken, iemand een slechte naam bezorgen; het bevuilentaint1[ teent] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————taint21 bederven ⇒ rotten, ontaardenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
17 tarnish
n. dofheid, matheid--------v. dof/mat/aangetast/bezoedeld wordentarnish1[ ta:nisj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————tarnish2♦voorbeelden:his fame started to tarnish • zijn roem begon te tanenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
18 drag into the mire
besmeuren, bezoedelen -
19 recontaminate
v. opnieuw bevuilen, opnieuw verontreinigen, opnieuw bezoedelen -
20 recontaminating
n. het opnieuw bevuilen, het opnieuw verontreinigen, het opnieuw bezoedelen
- 1
- 2