-
1 bus
n. autobus; (in computers); kanaal, het elektronische communicatiekanaal tussen de verschillende delen van de computer voor het overbrengen van gegevens--------v. met de bus gaan, met de bus vervoeren; leerlingen met de bus vervoeren naar een ander schooldistrict om racistische integratie te bewerkstelligen; werken als iemand die tafels schoonmaakt in een restaurant of cafeteriabus1[ bus] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: Amerikaans-Engels ook busses〉♦voorbeelden:1 catch/miss the bus • de bus halen/missengo by bus • de bus nemen————————bus2〈werkwoord; bussed〉1 met de bus gaan/vervoeren ⇒ de bus nemen, per bus reizen; op de bus zetten; 〈 in het bijzonder, Amerikaans-Engels〉 vervoeren/vervoerd worden per bus naar geïntegreerde scholen 〈 blanke en zwarte kinderen〉 -
2 effect
n. effect; uitwerking, resultaat, gevolg--------v. effectereneffect1[ iffekt]♦voorbeelden:1 of no effect • vruchteloos, tevergeefsjust for effect • alleen maar om indruk te maken¶ in effect • in feite, eigenlijk♦voorbeelden:a message to the effect that • een berichtje (dat erop neerkomt) datcome into effect, take effect • van kracht worden♦voorbeelden:————————effect2〈 werkwoord〉1 bewerkstelligen ⇒ teweegbrengen, veroorzaken♦voorbeelden:effect one's purpose • zijn doel verwezenlijken -
3 effectuate
-
4 engineer
n. ingenieur--------v. ontwerpenengineer1[ endzjinniə] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 genieofficier/soldaat♦voorbeelden:→ civil civil/————————engineer2〈 werkwoord〉1 bouwen ⇒ maken, construeren -
5 pull
n. trekken; invloed; aankomst; lezen (in druk); handvat (om te trekken)--------v. trekken; slepen; eruit trekken; aanspannen; scheurenpull1[ poel]4 (trek)knop ⇒ trekker, handvat♦voorbeelden:a long pull across the hills • een hele klim over de heuvels♦voorbeelden:2 have a pull on someone • invloed/macht over iemand hebben♦voorbeelden:————————pull21 trekken ⇒ getrokken worden, plukken, rukken4 bewegen♦voorbeelden:this table pulls apart easily • deze tafel gaat gemakkelijk uit elkaarpull at/on a pipe • aan een pijp trekken3 the bus pulled away • de bus reed weg/trok opthe car pulled ahead of us • de auto ging voor ons rijdenthe car pulled alongside ours • de auto kwam naast de onze rijden, de auto stopte naast de onzepull for the shore • naar de kust varenthe train pulled into Bristol • de trein liep Bristol binnen→ pull back pull back/, pull in pull in/, pull off pull off/, pull out pull out/, pull over pull over/, pull round pull round/, pull through pull through/, pull together pull together/, pull up pull up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 trekken (aan) ⇒ (uit)rukken, naar zich toetrekken; uit de grond trekken; tappen; zich verzekeren van, (eruit) halen♦voorbeelden:pull a chair up to the table • een stoel bijschuiven (aan tafel)pull customers • klandizie trekkenhe pulled a gun on her • hij richtte een geweer op haarpull a tooth • een kies trekkenpull votes • stemmen trekken/winnenhe pulled on his shirt • hij trok zijn overhemd aanthe current pulled him under • de stroming sleurde hem mee2 what's this man trying to pull? • wat probeert deze man me te leveren?→ pull back pull back/, pull down pull down/, pull in pull in/, pull off pull off/, pull out pull out/, pull over pull over/, pull round pull round/, pull through pull through/, pull together pull together/, pull up pull up/ -
6 wield
v. bewerkstelligen,(invloed, autoriteit); efficiënt gebruiken (van wapens enz.); vasthouden, vangen[ wie:ld] -
7 work
adj. van het werk--------n. werk; arbeid; beroep; werkplaats; handenarbeid; arbeid; handeling; inspanning--------v. werken; arbeiden; aan het werk zetten; lopen, functioneren; veroorzaken; leiden; oplossen; langzaam vooruit komenwork1[ wə:k]2 borduur/hand/naaldwerk♦voorbeelden:have one's work cut out (for one) • ergens de handen aan vol hebbenset to work • aan het werk gaan/zettenset about one's work in the wrong way • verkeerd te werk gaanat work • aan het werk; op het/zijn/haar werkmen at work • werk in uitvoeringbe in regular work • vast werk hebbenthis must be the work of the cat • dit heeft de kat vast gedaanthe work of an hour/a day • een uur(tje)/dag werkout of work • werkloos〈 spreekwoord〉 all work and no play makes Jack a dull boy • 't is een slecht dorp waar het nooit kermis is; de boog kan niet altijd gespannen zijnII 〈 meervoud〉1 oeuvre ⇒ werken, verzameld werk♦voorbeelden:¶ 〈 slang〉 give someone the works • iemand f onder handen nemen; 〈 in het bijzonder〉 iemand om zeep helpen〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉 shoot the works • alles op alles zetten, alles riskerenit's in the works • er wordt aan gewerkt→ public public/————————work2♦voorbeelden:the scheme didn't work • het plan werkte nietwork away • (druk) aan het werk zijnwork on • doorwerkenwork against • tegengaan/werken, belemmerenwork at • werken aan, zijn best doen opit works by electricity • het loopt op elektriciteitwork on • werken aan, bezig zijn metwork to • werken volgens/aan de hand vanwork (up)on • van invloed zijn op, doorwerken in/opwork with • (samen)werken metwork round to • toe werken naar/aansturen opII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verrichten ⇒ tot stand brengen, bewerkstelligen3 in werking zetten ⇒ aanzetten, bedienen, bewerken, in bedrijf houden5 bewerken ⇒ kneden, werken met7 (op)naaien ⇒ stikken, borduren♦voorbeelden:3 work a district • een district afwerken/reizenwork a farm • het boerenbedrijf uitoefenenwork a mine • een mijn exploiterenworked by steam • met stoom aangedrevenwork one's way to the top • zich naar de top werken5 work clay • kleien, boetserenwork someone to tears • iemand in huilen doen uitbarsten
См. также в других словарях:
Bewèrkstèlligen — Bewèrkstèlligen, verb. reg. act. in das Werk stellen, werkstellig machen, zur Wirklichkeit bringen. Was niemand bewerkstelligen konnte, hast du endlich ausgerichtet. Einen Vorsatz bewerkstelligen. Wenn ich eine zufriedene Ehe bewerkstelligen… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
bewerkstelligen — V. (Aufbaustufe) etw. mit Mühe zustande bringen Synonyme: bewältigen, fertig werden, meistern, schaffen, vollbringen (geh.), hinbekommen (ugs.), hinkriegen (ugs.) Beispiele: Ich werde es schon bewerkstelligen, dass er heute Abend kommt. Es gelang … Extremes Deutsch
bewerkstelligen — ↑managen … Das große Fremdwörterbuch
bewerkstelligen — Vsw std. (17. Jh.), mhd. ze werke stellen zur Ausführung bringen Stammwort. Über ein Adjektiv werkstellig (in Fügungen wie werkstellig machen) wird das Präfixverb abgeleitet (selten auch ein Simplex werkstelligen). deutsch s. Werk, s. stellen … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
bewerkstelligen — ↑ Werk … Das Herkunftswörterbuch
bewerkstelligen — ausführen; durchführen; umsetzen; realisieren; effektuieren; verwirklichen; vornehmen; in die Praxis umsetzen; geregelt kriegen (umgangssprachlich); gebacken kriegen (umgangssprachlic … Universal-Lexikon
bewerkstelligen — arrangieren, ausführen, beikommen, bewältigen, durchführen, erledigen, erreichen, fertig werden, leisten, lösen, meistern, schaffen, unter Dach und Fach bringen, verwirklichen, zustande/zuwege bringen; (schweiz.): bodigen; (geh.): vollbringen;… … Das Wörterbuch der Synonyme
bewerkstelligen — be·wẹrk·stel·li·gen; bewerkstelligte, hat bewerkstelligt; [Vt] etwas bewerkstelligen etwas Schwieriges mit Geschick und oft auch mit Tricks erfolgreich erreichen: Wie hat er es nur wieder bewerkstelligt, so schnell eine Genehmigung zu bekommen?… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
bewerkstelligen — hinkrige, bewerkstellige … Kölsch Dialekt Lexikon
bewerkstelligen — be|wẹrk|stel|li|gen … Die deutsche Rechtschreibung
schaukeln — schwanken; schwenken; pendeln; oszillieren; schwingen; wiegen; geregelt kriegen (umgangssprachlich); gebacken kriegen (umgangssprachlich); auf die Reihe bekommen ( … Universal-Lexikon