Перевод: с английского на нидерландский

с нидерландского на английский

С нидерландского на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

beslissen

Толкование Перевод

1 to decide

beslissen

English-Dutch technical dictionary > to decide
2 decide

v. besluiten, beslissen

decide

[ dissajd]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 beslissen ⇒ een beslissing nemen, een keuze maken

2 besluiten ⇒ een besluit nemen

3 een uitspraak doen ⇒ 〈 juridisch〉 vonnis wijzen

♦voorbeelden:

1   decide between two hats • kiezen tussen twee hoeden

     she decided on the red boots • ze besloot de rode laarsjes te nemen

2   decide against • afzien van

3   the court decided in his favour • de rechter stelde hem in het gelijk

     decide against • in het ongelijk stellen

     decide for/in favour of • vonnis wijzen ten gunste van

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 beslissen ⇒ uitmaken

2 doen besluiten ⇒ overhalen

3 een uitspraak doen in

♦voorbeelden:

1   decide a question • een knoop doorhakken

2   your integrity has decided me to support you • vanwege je integriteit heb ik besloten je te steunen

     that decides me/it/the matter • dat geeft de doorslag

English-Dutch dictionary > decide
3 resolve

n. besluit, vastberadenheid
--------
v. oplossen; besluiten, beslissen; ophelderen; scheiden

resolve¹

[ rizzolv]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 besluit ⇒ beslissing, voornemen

2 〈 Amerikaans-Engels〉 resolutie ⇒ motie, voorstel

♦voorbeelden:

1   a firm resolve to stay • een vast voornemen om te blijven

     keep one's resolve • bij zijn beslissing blijven

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉〈 formeel〉

1 vastberadenheid ⇒ beslistheid

————————

resolve²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 een beslissing/besluit nemen ⇒ besluiten, zich voornemen

2 zich uitspreken ⇒ een uitspraak doen

3 zich oplossen ⇒ zich ontbinden, uiteenvallen

♦voorbeelden:

1   they resolved (up)on doing something • zij besloten iets te doen

2   the committee resolved against nuclear energy • het comité sprak zich uit tegen kernenergie

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 beslissen ⇒ besluiten

2 oplossen ⇒ een oplossing vinden voor

3 verklaren ⇒ uitleggen

4 opheffen ⇒ wegnemen 〈 twijfel〉

5 ontbinden ⇒ (doen) oplossen

6 omzetten ⇒ veranderen

7 ertoe brengen ⇒ doen beslissen

8 besluiten ⇒ beëindigen, bijleggen 〈 geschil〉

9 〈 techniek, technologie, wiskunde〉 ontbinden 〈krachten; vector〉

♦voorbeelden:

1   he resolved to leave • hij besloot weg te gaan

6   resolve something into • iets omzetten in

7   that resolved us to … • dat deed ons besluiten om …

English-Dutch dictionary > resolve
4 adjudge

v. oordelen over; beschikken over; beslissen over

adjudge

[ ədzjudzj] 〈zelfstandig naamwoord: adjudgement〉

1 oordelen over ⇒ beschikken, beslissen, verklaren

♦voorbeelden:

1 adjudged the winner of the race • tot winnaar van de wedstrijd uitgeroepen

the court adjudged them guilty • het hof oordeelde hen schuldig

English-Dutch dictionary > adjudge
5 determine

v. beslissen, besluiten, vaststellen

determine

[ dittə:min]

1 besluiten ⇒ beslissen

2 vaststellen ⇒ bepalen, determineren 〈 ook filosofie〉, berekenen

3 doen besluiten ⇒ drijven/brengen tot

4 beperken ⇒ bepalen

♦voorbeelden:

1 determine to do something • besluiten iets te doen

2 determine the speed of a bullet • de snelheid van een kogel berekenen

English-Dutch dictionary > determine
6 rule

n. wet; regel; heerschappij; liniaal; omgangsvorm
--------
v. beslissen; beheren; regeren; liniëren

rule¹

[ roe:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 regel ⇒ voorschrift

2 gewoonte ⇒ gebruik, regel

3 duimstok ⇒ meetlat

4 regering ⇒ bewind, bestuur

5 〈 drukwezen〉 wit 〈 zetmateriaal〉

♦voorbeelden:

1   rules of the road • verkeersregels/code

     according to/by rule • volgens de regels, stipt

2   as a rule • gewoonlijk, in het algemeen

4   under British rule • onder Britse heerschappij

¶ 〈 pejoratief〉 rules and regulations • de kleine lettertjes, de regels

     rule of thumb • vuistregel, natte vingerwerk

     bend/stretch the rules • soepel zijn, iets door de vingers zien

→ exception exception/, golden golden/

————————

rule²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 heersen ⇒ regeren, de zeggenschap hebben

2 een bevel uitvaardigen ⇒ bepalen, verordenen

3 〈 geldwezen〉 een bepaalde hoogte hebben

♦voorbeelden:

1   she rules over her children with a firm hand • ze houdt haar kinderen stevig in het gareel

3   oil rules low today • de olieprijzen staan laag genoteerd vandaag

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 beheersen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ heersen over, regeren

2 beslissen ⇒ bepalen, bevelen

3 liniëren ⇒ belijnen

4 trekken 〈 lijn〉

♦voorbeelden:

1   be ruled by • zich laten leiden door

2   rule something out • iets uitsluiten, iets voor onmogelijk verklaren

3   ruled paper • gelinieerd papier

     rule something off • iets aflijnen, eindstreep trekken

English-Dutch dictionary > rule
7 tiebreaker

n. beslissingswedstrijd, spel om set te beslissen (bij tennis)

tiebreaker

, tiebreak

1 beslissingswedstrijd ⇒ 〈 tennis〉 tiebreak(er) 〈 game om set te beslissen〉

English-Dutch dictionary > tiebreaker
8 adjudicate

v. oordelen; schikken; beslissen

adjudicate

[ ədzjoe:dikkeet] 〈zelfstandig naamwoord: adjudication〉

1 oordelen ⇒ arbitreren, jureren

2 als arbiter/jurylid optreden

3 verklaren

♦voorbeelden:

1 adjudicate (up)on a matter • over een zaak oordelen

3 adjudicate someone bankrupt • iemand failliet verklaren

English-Dutch dictionary > adjudicate
9 authority

n. autoriteit; bevoegdheid; instantie

authority

[ o:θorrətie, ə-]

I 〈telbaar zelfstandig naamwoord; meervoud: authorities〉

1 〈 voornamelijk meervoud〉 autoriteit ⇒ overheidsinstantie/persoon

2 recht ⇒ toestemming

3 autoriteit ⇒ deskundige

4 〈 juridisch〉 precedent

♦voorbeelden:

1   the competent authorities • de bevoegde overheden; het bevoegd gezag

3   an authority on the subject • een autoriteit op dit gebied

     to have something on good authority • iets uit gezaghebbende bron vernomen hebben

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 autoriteit ⇒ gezag, wettige macht

2 autoriteit ⇒ (moreel) gezag, invloed

3 volmacht ⇒ machtiging

♦voorbeelden:

1   abuse of authority • machtsmisbruik

     who's in authority? • wie heeft de leiding?, wie is verantwoordelijk?

2   you cannot deny his authority • je kunt niet ontkennen dat hij iemand van aanzien is

3   he has no authority to decide • hij heeft geen volmacht om te beslissen

     on/under the authority of • in opdracht van

English-Dutch dictionary > authority
10 can

n. doosje; blikje; gevangenis
--------
v. bewaren
--------
v. kunnen

can¹

[ kæn] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 houder 〈 gewoonlijk van metaal, met handvat〉 ⇒ kroes; kan; kruik; weckpot/fles

2 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 blik ⇒ conservenblikje; filmblik

3 〈Amerikaans-Engels; slang〉 plee

4 〈 slang〉 bak ⇒ bajes, lik

5 〈Amerikaans-Engels; slang〉 kont

♦voorbeelden:

2   can of beer • blikje bier

     in the can • klaar voor vertoning 〈 van film〉

¶ 〈Amerikaans-Engels; slang〉 can of worms • een moeilijke/ingewikkelde kwestie

     〈Brits-Engels; informeel〉 carry/take the can (back) • ergens voor opdraaien

————————

can²

[ kæn] 〈werkwoord; canned〉

1 inblikken ⇒ conserveren, inmaken

2 〈Amerikaans-Engels; slang〉 op straat zetten ⇒ eruit gooien

♦voorbeelden:

¶ 〈Amerikaans-Engels; slang〉 can it! • hou op!

————————

can³

[ kən, 〈 sterk〉 kæn] 〈werkwoord; verleden tijd could〉

1 kunnen ⇒ in staat zijn te

2 kunnen ⇒ zou kunnen

3 mogen ⇒ kunnen, bevoegd zijn te

♦voorbeelden:

1   he can take the strain • hij kan de spanning verdragen

     I can understand that • ik kan dat best begrijpen

2   can this be true? • zou dit waar kunnen zijn?

     she cannot have gone • ze kan toch niet vertrokken zijn

3   only Parliament can decide on this issue • alleen het parlement is bevoegd om over deze kwestie te beslissen

     you can go now • je mag nu gaan

English-Dutch dictionary > can
11 choose

v. kiezen; voorkeur bieden, prefereren

choose

[ tsjoe:z] 〈chose [ tsjooz], chosen [ tsjoozn]〉

1 (uit)kiezen ⇒ selecteren

2 beslissen ⇒ besluiten

3 (ver)kiezen ⇒ willen, wensen

♦voorbeelden:

1   who did you choose (as/to be) leader? • wie hebben jullie als leider genomen?

     there is not much to choose between them • er valt weinig aan te kiezen

     a lot to choose from • veel om uit te kiezen

2   George chose not to come • George besloot niet te komen, kwam liever niet

English-Dutch dictionary > choose
12 conclude

v. tot de conclusie komen; afmaken, beëindigen

conclude

[ kənkloe:d]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 eindigen ⇒ ten einde komen, aflopen

2 tot een conclusie/besluit/akkoord komen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 beëindigen ⇒ (af/be)sluiten, afronden

2 (af)sluiten ⇒ tot stand brengen

3 concluderen ⇒ afleiden, vaststellen

4 beslissen ⇒ besluiten

♦voorbeelden:

1   conclude a lecture • een lezing besluiten

2   conclude an agreement • een overeenkomst sluiten

4   we concluded not to invite him • we besloten hem niet uit te nodigen

English-Dutch dictionary > conclude
13 decree

n. decreet, verordening, besluit
--------
v. verordenen, bevelen

decree¹

[ dikrie:] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 decreet ⇒ verordening, besluit

2 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; juridisch〉 vonnis ⇒ uitspraak 〈 van bepaalde rechtbanken〉

♦voorbeelden:

1 by decree • bij/per decreet

————————

decree²

〈 werkwoord〉

1 decreteren ⇒ verordenen, bevelen

2 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; juridisch〉 bevelen ⇒ beslissen, besluiten

♦voorbeelden:

2 〈 figuurlijk〉 fate decreed that • het lot wilde/beschikte dat

English-Dutch dictionary > decree
14 determination

n. vastbeslotenheid, beslissen; definitie

determination

[ dittə:minneesjn]

1 determinatie 〈 ook filosofie〉 ⇒ bepaling, vaststelling

2 vast voornemen ⇒ bedoeling, plan

3 vastberadenheid ⇒ vastbeslotenheid

4 besluit ⇒ uitspraak 〈 van rechter〉

English-Dutch dictionary > determination
15 elect

adj. verkozen, de verkozene
--------
v. kiezen, verkiezen, beslissen

elect¹

[ illekt] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 gekozen 〈 maar nog niet geïnstalleerd〉

♦voorbeelden:

1   the president elect • de nieuwgekozen president

————————

elect²

〈 werkwoord〉

1 kiezen ⇒ uitkiezen, verkiezen (als)

2 besluiten

♦voorbeelden:

1   elect someone (as/to be) president • iemand tot president kiezen

     elect someone to the Board • iemand in/voor het bestuur kiezen

2   elect to become a lawyer • besluiten jurist te worden

English-Dutch dictionary > elect
16 find

n. vondst; uitvinding
--------
v. vinden; uitvinden; beslissen; vonnis vellen

find¹

[ fajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 (goede) vondst

————————

find²

〈 found, found [faund]〉

I 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉〈 juridisch〉

1 oordelen ⇒ verklaren, uitspreken

♦voorbeelden:

1   the jury found him not guilty • de gezworenen spraken het onschuldig over hem uit

     find against someone • iemands vordering afwijzen

     find for someone • iemands vordering toewijzen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vinden ⇒ ontdekken, terugvinden

2 (gaan) zoeken ⇒ gaan halen

3 (be)vinden ⇒ (be)oordelen (als), ontdekken; 〈 passief〉 blijken

♦voorbeelden:

1   pumas are found in America • poema's komen voor/vindt men in Amerika

     he was found dead • hij werd dood aangetroffen

     find someone out • iemand niet thuis aantreffen

2   where does he find the courage? • waar haalt hij de moed vandaan?

3   the thing was found to be a ruse • het bleek een trucje te zijn

     find someone attractive • iemand aantrekkelijk vinden

     〈 voornamelijk passief〉 be found wanting • niet voldoen

     he found himself lost • hij ontdekte dat hij verdwaald was

¶ 〈 wederkerend werkwoord〉 find oneself • zich bewust worden van zijn/haar roeping/kracht, zichzelf vinden

     she could not find it in herself to leave him • ze kon het niet over haar hart verkrijgen hem te verlaten

→ find out find out/

English-Dutch dictionary > find
17 he could not decide which (of them) to choose

he could not decide which (of them) to choose

hij kon niet beslissen welke hij (ervan) moest kiezen

English-Dutch dictionary > he could not decide which (of them) to choose
18 he has no authority to decide

he has no authority to decide

hij heeft geen volmacht om te beslissen

English-Dutch dictionary > he has no authority to decide
19 indeterminable

adj. niet vast te stellen; niet te beslissen

indeterminable

[ indittə:minnəbl] 〈 indeterminably〉

1 onbepaalbaar ⇒ niet uit te maken

2 onoplosbaar

English-Dutch dictionary > indeterminable
20 it's not for me to say

it's not for me to say

daar kan ik niet over beslissen/me niet over uitlaten

English-Dutch dictionary > it's not for me to say

Страницы

См. также в других словарях:

K3 (band) — Infobox musical artist Name = K3 Img capt = K3 during a concert in Ahoy in 2005 Img size = Landscape = Background = group or band Alias = Origin = Belgium Genre = Pop Years active = 1998 ndash; present Label = Studio 100 Associated acts = URL =… … Wikipedia
Gelehrter — 1. Den Gelehrten allein gehört der Wein, andern kann Bier und Wasser genügend sein. Es wird aber noch manchen Gelehrten geben, dem der Wein abgeht. Der Naturforscher Aldrovandus starb, als er sein ganzes Vermögen den Wissenschaften geopfert hatte … Deutsches Sprichwörter-Lexikon

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

beslissen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

beslissen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: