Перевод: с английского на нидерландский

с нидерландского на английский

С нидерландского на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

benauwd

Толкование Перевод

1 credit crunch

benauwd krediet (moeilijk om leningen te krijgen)

English-Dutch dictionary > credit crunch
2 close

adj. dichtbij; dicht; vlakbij; intiem
--------
adv. dichtbij
--------
n. binnenplaats; erf; hof; achtertuin; steeg
--------
v. sluiten; dicht doen; eindigen

close¹

[ kloos] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 binnenplaats ⇒ hof(je)

2 〈 Brits-Engels〉 terrein 〈 rond kathedraal, school enz.〉

————————

close²

[ klooz] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 einde ⇒ slot, besluit

♦voorbeelden:

1   bring to a close • tot een eind brengen, afsluiten

     come/draw to a close • ten einde lopen

     at the close of the century • aan het eind van de eeuw

————————

close³

[ kloos] 〈bijvoeglijk naamwoord; closeness〉

1 dicht ⇒ gesloten; nauw, benauwd 〈 ruimte〉; drukkend, benauwd 〈 weer, lucht〉

2 bedekt ⇒ verborgen, geheim; zwijgzaam

3 gierig

4 beperkt ⇒ select, besloten 〈 vennootschap〉, verboden

5 nabij ⇒ naast 〈 familie〉; intiem, dik 〈 vriend(schap)〉; onmiddellijk, direct 〈 nabijheid〉; getrouw, letterlijk 〈 kopie, vertaling〉; gelijk opgaand 〈 (wed)strijd〉; kort 〈 haar, gras〉

6 grondig ⇒ diepgaand, geconcentreerd 〈 aandacht〉

♦voorbeelden:

5   in close combat • in hevig gevecht (gewikkeld)

     too close for comfort • een beetje (al) te dichtbij

     close at hand • (vlak) bij de hand, dicht in de buurt

     at close range • van dichtbij

     a closely knit family • een hechte familieband

     close to something • dicht bij iets

6   in close confinement • in strikte afzondering

     keep a close watch on someone • iemand scherp in de gaten houden

¶ under close arrest • onder streng arrest

     at close quarters • zeer dichtbij

     〈 informeel〉 a close shave/thing/call • op het nippertje

————————

close⁴

[ klooz]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 dichtgaan ⇒ (zich) sluiten

2 aflopen ⇒ eindigen; besluiten 〈 van spreker〉

♦voorbeelden:

1   close around • zich sluiten om

     close on • zich sluiten om/over

→ close down close down/, close in close in/, close out close out/, close up close up/, close with close with/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 dichtmaken ⇒ (af)sluiten; hechten 〈 wond〉; dichten 〈 gat〉

2 besluiten ⇒ beëindigen, (af)sluiten 〈 betoog〉

3 dichter bij elkaar brengen ⇒ aaneensluiten

4 afmaken ⇒ rond maken, sluiten 〈 overeenkomst, zaak〉

♦voorbeelden:

4   close a deal • een overeenkomst afsluiten

→ close down close down/, close up close up/

————————

close⁵

[ kloos] 〈 bijwoord〉

1 dicht ⇒ stevig

2 dicht(bij) ⇒ vlak, tegen

♦voorbeelden:

2   〈 informeel〉 close to home • dicht bij de waarheid, een gevoelige snaar rakend

     sail close to the wind • hoog/scherp aan de wind zeilen

     go/run close • op de hielen zitten

     close by/to • vlak bij

     〈 informeel〉 close on • vlak bij, bijna

     close on sixty years • bijna zestig jaar

English-Dutch dictionary > close
3 constriction

n. vernauwing; inkrimping; beklemming

constriction

[ kənstriksjn]

1 beklemming

2 vernauwing ⇒ verenging, versmalling

3 benauwdheid ⇒ beklemdheid, benauwenis

♦voorbeelden:

1 a constriction in the chest • een beklemd/benauwd gevoel op de borst

3 suffer from constriction of the chest • het benauwd hebben, aamborstig zijn

English-Dutch dictionary > constriction
4 fug

n. bedompte atmosfeer, mufheid, benauwd

fug

[ fug] 〈 geen meervoud〉〈 informeel〉

1 bedomptheid ⇒ mufheid

♦voorbeelden:

1 there is a fug in here • het is hier erg benauwd

English-Dutch dictionary > fug
5 poky

adj. benauwd; klein; petieterig

poky

[ pookie] 〈 pokiness〉〈 informeel〉

1 benauwd ⇒ klein, petieterig

English-Dutch dictionary > poky
6 stuffy

adj. benauwd; saai, boos

stuffy

[ stuffie] 〈 stuffiness〉

1 bedompt ⇒ benauwd, muf

2 saai ⇒ vervelend

3 bekrompen ⇒ preuts

English-Dutch dictionary > stuffy
7 a constriction in the chest

a constriction in the chest

een beklemd/benauwd gevoel op de borst

English-Dutch dictionary > a constriction in the chest
8 a sinking feeling

a sinking feeling

een benauwd/akelig gevoel 〈 als er iets mis dreigt te gaan〉

English-Dutch dictionary > a sinking feeling
9 black

adj. zwart, zwarte; vies
--------
n. zwart; neger
--------
v. zwart maken; koopwaar in beslag nemen

black¹

[ blæk] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 zwart

2 zwart ⇒ zwartsel, zwarte kleur/verfstof; roetzwart

3 〈 plantkunde〉 zwart ⇒ brand(zwam)

4 〈 vaak Black〉 zwarte ⇒ neger(in)

5 zwart(e) schaakstuk/damsteen

♦voorbeelden:

1   black and white • zwart-wit 〈film; ook figuurlijk〉

     〈 figuurlijk〉 (it is written down) in black and white • (het staat) zwart op wit

     dressed in black • in het zwart

¶ black and white (drawing) • pentekening

     be in the black • uit de rode cijfers zijn

————————

black²

〈bijvoeglijk naamwoord; blackness〉

1 zwart ⇒ (zeer) donker; 〈 figuurlijk ook〉 duister

2 zwart ⇒ vuil, besmeurd

3 zwart ⇒ (zeer) slecht, somber; nors, onvriendelijk; kwaad, verstoord; snood

♦voorbeelden:

1   〈 informeel〉 (as) black as the ace of spades/as one's hat • roetzwart, zo zwart als zwarte Piet

     black art/magic • zwarte kunst

     black bear • zwarte beer; kraagbeer

     black belt • zwarte band 〈 bijvoorbeeld bij judo〉

     be in someone's black book(s) • bij iemand slecht aangeschreven staan

     black box • zwarte doos, black box

     black bread • zwart brood, grof roggebrood

     Black Death • de Zwarte Dood 〈 pestepidemie〉

     black eye • donker/zwart oog; blauw oog 〈 na slag〉

     〈 figuurlijk〉 be black in the face • paars/blauw zien 〈 bijvoorbeeld van woede〉

     〈 sterrenkunde〉 black hole • zwart gat; 〈 figuurlijk〉benauwde ruimte, cachot

     like the Black Hole of Calcutta • benauwd, om te stikken

     black mark • zwarte vlek; 〈 figuurlijk ook〉slecht punt, smet

     black market • zwarte markt

     black markete(e)r • zwarthandelaar

     black nightshade • zwarte nachtschade

     (as) black as pitch • zo zwart als roet, pikzwart

     black sheep • zwart schaap 〈 voornamelijk figuurlijk〉

     black spot • zwarte plek, rampenplek 〈 waar veel ongevallen gebeuren〉

     black tea • thee zonder melk

     black tie • zwart strikje; smoking

     black vulture • monniksgier

     〈 dierkunde〉 black widow • zwarte weduwe

3   black comedy • zwarte komedie

     black humour • zwarte humor

     give someone a black look • iemand nors aankijken

     in a black mood • in een sombere stemming

     〈 informeel〉 look as black as thunder • er kwaad/grimmig uitzien

     he is not so black as he is painted • hij is niet zo slecht als algemeen beweerd wordt

¶ 〈 Brits-Engels〉 Black Country • industriegebied 〈 in de Midlands〉

     Black Friar • predikheer, dominicaan

     〈 dierkunde〉 black grouse • korhoen

     black ice • ijzel

     black lead • potlood, grafiet; zwartsel

     〈 informeel〉 Black Maria • overvalwagen

     black money • zwart geld

     Black Muslim(s) • Zwarte moslim(s)

     Black Panther(s) • Zwarte Panter(s)

     〈 Brits-Engels〉 black pudding • bloedworst

     〈 Brits-Engels〉 Black Rod • ceremoniemeester van het Britse Hogerhuis

     black velvet • mengsel van stout en champagne

     black and blue • bont en blauw 〈 geslagen〉

————————

black³

〈 werkwoord〉

1 zwart maken ⇒ zwarten; poetsen 〈 (zwarte) schoenen〉

2 bevuilen ⇒ besmeuren

3 besmet verklaren 〈 lading van schip, door stakers〉

♦voorbeelden:

¶ black someone's eye • iemand een blauw oog slaan

→ black out black out/

English-Dutch dictionary > black
10 cramped

adj. nauw, in plaats beperkt, eng; aangetast met krampen, verkrampt

cramped

[ kræmpt]

1 benauwd ⇒ krap, kleinbehuisd

2 kriebelig 〈 van handschrift〉

3 gewrongen

English-Dutch dictionary > cramped
11 fear

n. angst; bedreiging; zorg, bangheid; bezorgdheid
--------
v. bang zijn; angstig zijn; zich zorgen maken; benauwd zijn; opzien tegen

fear¹

[ fiə] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 vrees ⇒ angst(gevoel)

2 gevaar ⇒ kans

♦voorbeelden:

1   without fear or favour • rechtvaardig, onpartijdig

     for fear of • uit vrees dat

     in fear and trembling • met angst en beven

     go in fear of • bang zijn voor

2   there's some fear of losing the match • er is wel een kans dat we de wedstrijd verliezen

     〈 informeel〉 no fear • beslist niet, geen sprake van

¶ fear of God • godvrezendheid

     put the fear of God into someone • iemand goed bang maken

————————

fear²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈+for〉bezorgd zijn (om/over) ⇒ vrezen (voor)

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vrezen ⇒ bang zijn voor, duchten

2 vermoeden ⇒ een voorgevoel hebben van, vrezen

♦voorbeelden:

1   I fear it's too late • ik ben bang dat het te laat is

2   fear the worst • het ergste vrezen

English-Dutch dictionary > fear
12 feeling

adj. gevoelig; vol gevoelens
--------
n. gevoel; medelijden

feeling¹

[ fie:ling]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 gevoel ⇒ gewaarwording

2 emotie ⇒ gevoel; 〈 vaak meervoud〉 gevoelens

3 idee ⇒ gevoel, indruk

4 〈 geen meervoud〉 aanleg ⇒ gevoel

5 〈 geen meervoud〉 opinie ⇒ mening, geloof

♦voorbeelden:

1   a sinking feeling • een benauwd/akelig gevoel 〈 als er iets mis dreigt te gaan〉

     a feeling of sorrow/security • een gevoel van droefheid/geborgenheid

2   bad/ill feeling • bitterheid, wrok

     no hard feelings • even goede vrienden

     I have no strong feelings either way • het is mij om het even

     hurt someone's feelings • iemand/iemands gevoelens kwetsen

     mixed feelings • gemengde gevoelens

3   there was a feeling that something was going to happen • men voelde dat er iets stond te gebeuren

4   a feeling for colour • een kleurgevoel

5   the general feeling was against the plan • de algemene opinie was tegen het plan

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 opwinding ⇒ 〈 in het bijzonder〉 ontstemming, wrok

♦voorbeelden:

1   feelings ran high • de gemoederen raakten verhit

III 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 het voelen ⇒ het denken 〈enz.; zie feel〉

2 gevoel

3 begrip ⇒ feeling, gevoel

♦voorbeelden:

2   have lost all feeling in one's fingers • alle gevoel in zijn vingers kwijt zijn

3   James plays the flute with feeling • James speelt gevoelig fluit

————————

feeling²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 voelend ⇒ denkend 〈enz.; zie feel〉

2 gevoelig ⇒ emotioneel

3 meelevend ⇒ vol sympathie

4 gemoedsvol ⇒ vol uitdrukking

♦voorbeelden:

2   a feeling attitude • een emotionele houding

3   write feelingly • met gevoel schrijven

English-Dutch dictionary > feeling
13 fuggy

adj. bedompt, muf, benauwd

fuggy

[ fugie] 〈 ook fuggier〉〈 informeel〉

1 bedompt ⇒ muf

English-Dutch dictionary > fuggy
14 hot

adj. heet, warm; pikant, scherp; dat een discussie uitlokt; vers (met betrekking tot kleuren) heel licht, intense (zoals een "fel roze jurk"; opwindend, nieuw; gewelddadig, vurig (over muizek, enz.); (Slang) boos, woedend (Bv. "Pas op, de baas is woedend"); (Slang) gestolen ( Bv. "Tom heeft DVD apparatuur gestolen"); (Slang) lichamelijk aantrekkelijk
--------
adv. vol enthousiasme, vol vuur

hot¹

[ hot] 〈bijvoeglijk naamwoord; hotter〉

1 heet ⇒ warm, gloeiend; scherp, pikant; vurig, hartstochtelijk; heetgebakerd; 〈 informeel〉 geil, opgewonden; 〈informeel; techniek, technologie〉 radioactief

2 vers 〈 van spoor〉 ⇒ recent, heet (van de naald) 〈 van nieuws〉

3 〈 slang〉(pas) gestolen/gejat ⇒ 〈 want nog gezocht door de politie〉

4 hot 〈 van jazz〉 ⇒ opwindend, swingend

5 〈 elektriciteit〉 onder spanning

♦voorbeelden:

1   hot cross bun • (warm) kruisbroodje

     〈 Amerikaans-Engels〉 hot cereal • (havermout)pap

     〈 voornamelijk meervoud〉 hot flush, 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉hot flash • opvlieger, opvlieging

     〈 slang〉 hot number • hete meid/bliksem

     with two policemen in hot pursuit • met twee agenten op zijn hielen/in een wilde achtervolging

     hot spring/well • heet/warmwaterbron

     go hot and cold • het (beurtelings) warm en koud krijgen

     hot and bothered • geërgerd, geprikkeld

     am I getting hot? • word ik warm? 〈 al radend〉

     〈 slang〉 hot for • geil op

2   hot off the press • vers van de pers

¶ 〈 informeel〉 hot air • blabla, gezwets

     like a cat on hot bricks/ 〈 Amerikaans-Engels〉 a hot tin roof • benauwd, niet op zijn gemak

     sell like hot cakes • als warme broodjes de winkel uitvliegen

     get hot under the collar • in drift/woede ontsteken

     strike while the iron is hot • het ijzer smeden als het heet is

     a hot potato • een heet hangijzer

     drop someone like a hot potato/coal • iemand als een baksteen laten vallen

     〈 informeel〉 hot stuff • bink; prima spul; (harde) porno; poet, buit, gestolen goed

     be hot on someone's track/trail • iemand na op het spoor zijn/op de hielen zitten

     be in/get into hot water • in de problemen zitten/raken

     make it/the place/things (too) hot for someone • iemand het vuur na aan de schenen leggen

     not so hot • niet zo goed/geweldig

     hot on astrology • gek op/bedreven in astrologie

————————

hot²

〈 bijwoord〉

1 heet

♦voorbeelden:

¶ blow hot and cold • nu eens voor dan weer tegen zijn

English-Dutch dictionary > hot
15 in a sweat

in a sweat

benauwd, bang

English-Dutch dictionary > in a sweat
16 like a cat on hot bricks/ a hot tin roof

like a cat on hot bricks/ a hot tin roof

benauwd, niet op zijn gemak

English-Dutch dictionary > like a cat on hot bricks/ a hot tin roof
17 like the Black Hole of Calcutta

like the Black Hole of Calcutta

benauwd, om te stikken

English-Dutch dictionary > like the Black Hole of Calcutta
18 muggy

adj. warm en klam (weerbericht)

muggy

[ mugie] 〈 mugginess〉

1 benauwd ⇒ drukkend

English-Dutch dictionary > muggy
19 suffer from constriction of the chest

suffer from constriction of the chest

het benauwd hebben, aamborstig zijn

English-Dutch dictionary > suffer from constriction of the chest
20 sweat

n. zweet; zweten
--------
v. zweten

sweat¹

[ swet]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 zweet

2 〈 informeel〉 inspanning ⇒ karwei

3 〈 informeel〉 eng gevoel ⇒ angst, spanning

4 〈Brits-Engels; slang〉 (oude) rot

♦voorbeelden:

1   he was in a cold sweat • het klamme zweet brak hem uit

     in a sweat, 〈 informeel〉all of a sweat • helemaal bezweet

2   a frightful sweat • een vreselijk karwei

3   in a sweat • benauwd, bang

4   old sweat • oudgediende, oude rot

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 zweet ⇒ transpiratie

♦voorbeelden:

1   by/in the sweat of one's brow/face • in het zweet des aanschijns

¶ no sweat • geen probleem

————————

sweat²

〈 werkwoord〉

1 zweten ⇒ (doen) (uit)zweten, (doen) transpireren

2 uitbuiten ⇒ (doen) zweten, (laten) werken tegen een hongerloon

♦voorbeelden:

1   〈 informeel〉 sweat blood • bloed/etter/ 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉

     sweat out (a cold) • (een verkoudheid) uitzweten

     〈 informeel〉 sweat it out • (tot het einde) volhouden, stand houden; zweten

     sweat with fear • zweten van de angst water en bloed zweten

English-Dutch dictionary > sweat

Страницы

См. также в других словарях:

benauwd — banawtu … Woordenlijst Sranan
The Good Cause — was the English name for Dutch pop group Het Goede Doel with the singer duo Henk Westbroek and Henk Temming. They recorded an English version of their 1982 hit België [Although België means Belgium in Dutch language, the song refers to the… … Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

benauwd

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

benauwd

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: