-
1 bekladden
1 [bevlekken] barbouiller2 [belasteren] souiller♦voorbeelden:2 iemands goede naam bekladden • salir qn. -
2 bekladden
♦voorbeelden: -
3 bekladden
(ис)пакостить* * *гл.1) общ. забрызгивать грязью, запачкать, оклеветать2) перен. опозорить, очернить -
4 bekladden
v. blot, daub, spatter, blur -
5 bekladden
1) betsa2) fläck3) fläcka -
6 bekladden
salir, souiller -
7 iemands goede naam bekladden
iemands goede naam bekladdensalir qn. -
8 iemands goede naam bekladden
iemands goede naam bekladdenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemands goede naam bekladden
-
9 bespatter
v. bespatten; bekladden[ bispætə] -
10 daub
n. smeer, kladderwerk; muurpleister--------v. besmeren, bekladden; kladderwerkdaub1[ do:b]1 lik ⇒ klodder, smeer♦voorbeelden:1 daub of butter/paint • lik boter/verf1 (muur)pleister ⇒ pleisterkalk/leem————————daub2〈 werkwoord〉1 besmeren ⇒ bekladden, besmeuren♦voorbeelden:he had daubed grease all over his overalls • zijn overall zat van onder tot boven onder de smeer -
11 foul
adj. vuil, stinkend; verstopt raken; bar slecht; grof; onwettelijk; walgelijk; hard; in moeilijkheden geraakt--------n. overtreding (in sport); botsing--------v. vuil maken, stinkend, smerig, vies worden; moeilijkheden veroorzaken; beroerd, verstopt raken; een overtreding begaan (bij sport)foul1[ faul] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————foul2〈bijvoeglijk naamwoord; foulness〉1 vuil ⇒ stinkend, smerig, vies2 vuil ⇒ obsceen, vulgair♦voorbeelden:1 foul weather • vies/vuil weera foul temper • een vreselijk/slecht humeurfoul language • vuile/obscene taaldoes the police suspect foul play? • meent de politie dat er opzet in het spel is?by fair means and foul • met alle oirbare en onoorbare middelena foul exhaust pipe • een verstopte uitlaat————————foul31 vuil worden ⇒ rotten, (beginnen te) stinken4 in de war raken ⇒ blijven haperen, onklaar raken→ foul out foul out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 sport〉een fout/overtreding begaan tegenover♦voorbeelden:→ foul up foul up/ -
12 spatter
n. spat--------v. doen spatten, bespatten; bekladdenspatter1[ spætə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 gespat ⇒ klatering, geklater3 buitje♦voorbeelden:————————spatter2〈 werkwoord〉1 (be)spatten ⇒ (be)sprenkelen, klateren♦voorbeelden:he spattered water on(to) my face • hij spatte water in mijn gezicht -
13 barbouiller
barbouiller [baarboejee]〈 werkwoord〉1 bekladden ⇒ besmeren, volsmeren♦voorbeelden:avoir l'estomac barbouillé • misselijk zijnbarbouiller du papier • papier vermorsenv1) bekladden, besmeren2) uitstrijken [verf]3) neerkrabbelen [artikel]4) bederven -
14 ternir
ternir [ternier]1 dof maken ⇒ mat, vaal maken, beslaan2 bezoedelen ⇒ bekladden, aantasten♦voorbeelden:1 dof worden ⇒ z'n glans verliezen, mat, vaal worden, beslaan♦voorbeelden:1. v1) dof maken2) bekladden, aantasten2. se ternirv1) dof worden2) tanen, verminderen -
15 забрызгивать грязью
vgener. bekladden, beklodderenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > забрызгивать грязью
-
16 запачкать
vgener. beduimelen, bekladden, beklodderen, bemodderen, bemorsen, besmeren, besmetten, besmeuren, bevlekken, bevuilen, bezoedelen -
17 оклеветать
vgener. (iem.) de kroon van het hoofd nemen (кого-л.), bekladden, beklodderen, belasteren -
18 опозорить
v1) gener. (iem.) de kroon van het hoofd nemen, een smet werpen op (iem.) (кого-л.), onteren, te schande maken2) liter. (iem.) in zijn hemd laten staan, bekladden, beklodderen -
19 очернить
vliter. bekladden, beklodderen, besmeuren -
20 besmear
v. bevuilen, besmeuren
Страницы