-
81 home
adj. mijn huis; mijn familie--------adv. thuis; naar huis--------n. huis--------v. naar huis gaan/vliegen/teruggaanhome1[ hoom] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 thuis5 bakermat ⇒ zetel, haard♦voorbeelden:at home 9 to 11 • spreekuur van 9 tot 11〈 figuurlijk〉 at home in/on/with • thuis/goed inmake yourself at home • doe alsof je thuis bent(away) from home • van huisit's a home (away) from home • het is er zo goed als thuis/een tweede thuis〈 spreekwoord〉 home is where the heart is • eigen haard is goud waard; zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens thuis, in mijn 〈enz.〉geboortedorp/stad/streek/land thuis, in mijn 〈enz.〉geboortedorp/stad/streek/land→ Englishman Englishman/————————home23 lokaal5 raak♦voorbeelden:home brew • zelf gebrouwen bierhome computer • huiscomputerhome cooking • Hollandse pot, eenvoudige kosthome goal • thuisdoelpunthome movie • zelf opgenomen filmhome office • hoofdkantoorhome port • thuishavenhome remedy • huismiddel(tje)Home Guard • (lid van de) burgerwachtHome Rule • zelfbestuur————————home3〈 werkwoord〉1 naar huis gaan/vliegen/teruggaan♦voorbeelden:————————home4〈 bijwoord〉♦voorbeelden:3 at last it's come home to me how much I owe my parents • ineens drong het tot mij door hoeveel ik mijn ouders verschuldigd benhit/strike home • doel treffen -
82 indenture
n. leercontract; document in duplo; dienstovereenkomst--------v. Akte/document in duplo, dienstovereenkomstindenture1[ indentsjə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 akte/document in duplo♦voorbeelden:————————indenture2〈 werkwoord〉 -
83 introduction
n. epiloog; introductie; basis, grondslag; beginsel; officiele introductie; voorstelling; boek voor beginners[ intrəduksjn]2 introductie ⇒ voorstelling, inleiding3 presentatie ⇒ invoering, het in circulatie brengen♦voorbeelden: -
84 lifeblood
n. het bloed (basis voor het leven); "levenselixer"lifeblood -
85 logo
n. LOGO (in computers - een programmeertaal die gebruikt wordt om de basis van het programmeren te leren begrijpen)[ loogoo]2 logo ⇒ beeldmerk, firma-embleem -
86 milkpudding
milkpudding -
87 mother ship
moederschip (schip als basis voor vaar-en vliegtuigen)mother ship -
88 nuclear fusion
nucleaire fusie (reaktie waarbij twee lichte kernen samengaan en waarbij energie vrijkomt, basis voor waterstof) -
89 old
adj. oud; bejaard; oud (niet nieuw); antiek; van vroeger; op de leeftijd--------n. leeftijd--------n. ouderen, bejaardenold1[ oold] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:heroes of old • helden uit het verleden————————old2〈older; ook elder, eldest〉1 oud ⇒ bejaard, antiek2 versleten ⇒ gebruikt, vervallen, afgedankt4 ervaren ⇒ bekwaam, gerijpt5 verouderd ⇒ ouderwets, in onbruik geraakt♦voorbeelden:1 old age • ouderdom, hoge leeftijd(not) make old bones • (niet) oud worden〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 old boy/girl • vadertje, moedertje, oudjeold gold • donker goud, bruingoud(en kleur)old maid • oude vrijsteras old as the hills • zo oud als de weg naar Romean old name • een gevestigde naamthe oldest profession • het oudste beroepan old retainer • een oude trouwe dienaar〈 spreekwoord〉 you cannot teach an old dog new tricks • oude beren dansen leren is zwepen verknoeien; oude honden leert men moeilijk pootje gevenyoung and old • jong en oud, iedereenthe old • de bejaarden, de ouderenan old hand at poaching • een doorgewinterde stroperan old offender • een recidivistold stager • oude rot, veteraan〈 spreekwoord〉 you cannot put old heads on young shoulders • grijze haren groeien op geen zotte bollenbe old in knavery • een doortrapte schurk zijnthe old guard/school • mensen van de oude stempel, traditionalistenhe worked like old boots • hij werkte berehard/steenharda chip off the old block • helemaal zijn/haar vader/moederOld Glory • nationale vlag van de USAold maid • oud wijfold moon • laatste kwartier van de maanmoney for old rope • iets voor niets, gauw/gemakkelijk verdiend geldold salt/sweat • zeerotcome/play the old soldier (over someone) • de baas spelen (over iemand) 〈op basis van grotere ervaring/vaardigheid〉〈 informeel〉 old woman • lastige/vitterige vrouw→ grand grand/II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉2 voormalig ⇒ vroeger, gewezen, ex-, oud-♦voorbeelden:the (same) old story • hetzelfde liedjeold stuff • oud nieuws, oude koekold Etonian • oud-leerling van Eton¶ 〈Brits-Engels; slang〉 old bean/cock/egg/fruit/stick/thing • ouwe/beste (jongen/meid)old boy/girl • oud-leerling(e) (van Engelse school)the old man • 〈 informeel〉 de ouwe 〈 ook scheepskapitein〉; de baas 〈 ook echtgenoot〉; mijn ouweheer/ouweold master • (schilderij van) oude meesterthe old sod • het vaderland〈 informeel〉 any old thing will do • alles is goed/bruikbaarthe Old World • de Oude Wereld, de oostelijke hemisfeer; 〈 Amerikaans-Engels〉(continentaal) Europa, de Oude Wereld〈 informeel〉 any old how • om het even hoe, hoe ook→ high high/ -
90 pedestal
n. voetstuk[ peddistl]♦voorbeelden: -
91 pidgin
n. mengtaaltje, pidgin[ pidzjin] -
92 premise
n. veronderstelling; basis veronderstelling--------v. vooropstellenpremise1II 〈 meervoud〉♦voorbeelden:the shopkeeper lives on the premises • de winkelier woont in het pand————————premise2 -
93 pyramid
n. piramide (meetkundig lichaam, waarvan basis en overige vlakken overeenstemmen; gebouw waar Egyptenaren hun dode koningen begroeven)--------v. piramide bouwen; duurder wordenpyramid1[ pirrəmid] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 piramide————————pyramid2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
94 radical
adj. radicaal, extreem; ingeworteld, geworteld--------n. grondwoord, stam, stamletter; wortel(teken) (wiskunde); radicaalradical1[ rædikl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————radical22 fundamenteel ⇒ wezenlijk, essentieel♦voorbeelden: -
95 rice paper
-
96 root
n. wortel; oorsprong--------v. wortel schieten; geworteld zijn; wroeten, woelen; te voorschijn halen, opscharrelenroot1[ roe:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 oorsprong ⇒ wortel, basis♦voorbeelden:¶ root and branch • met wortel en tak, grondigpull up one's roots • een ander leven beginnenput down roots • zich vestigen, zich thuis gaan voelenstrike at the roots of • een vernietigende aanval doen op————————root23 wroeten ⇒ graven, woelen♦voorbeelden:¶ root for the team • het team toejuichen/steunenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:→ root out root out/ -
97 routine
adj. routine--------n. routine, sleur; regime; gewoonte; procedureroutine1[ roe:tie:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————routine2♦voorbeelden:a routine job • routinewerk -
98 spinal cord
-
99 standard
adj. normaal, gewoon; te doen gebruikelijk--------n. norm, standaard; maatstaf; peil; vlag; basis; stand, rangstandard1[ stændəd] 〈 zelfstandig naamwoord〉5 houder7 staander ⇒ steun, paal8 hoogstammige plant/struik♦voorbeelden:set a high/low standard • hoge/lage eisen stellenbelow standard • beneden peilup to standard • op peil————————standard21 normaal ⇒ gebruikelijk, standaard-; doorsnee-2 staand♦voorbeelden:Standard English • Standaardengelsstandard time • zonnetijd -
100 station
n. station; halte; plaats; standplaats; kazerne; boerderij--------v. plaatsen, stationerenstation1[ steesjn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 station 〈 ook van spoor, radio, tv〉 ⇒ 〈 Amerikaans-Engels〉 benzinestation; 〈 Brits-Engels〉 goederenstation7 positie ⇒ rang, status♦voorbeelden:on station • op zijn post7 marry above/beneath one's station • boven/beneden zijn stand trouwenmen of (high) station • mannen van (hoge) stand————————station2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Basis- — Basis … Deutsch Wörterbuch
basis — ba·sis / bā səs/ n pl ba·ses / ˌsēz/ 1: something (as a principle or reason) on which something else is established the court could not imagine any conceivable basis for the statute see also rational basis 2: a basic principle o … Law dictionary
Basis — may refer to* Basis future, the value differential between a future and the spot price * Basis (options), the value differential between a call option and a put option * Cost basis, in the calculation of capital gains * Basis (crystal structure) … Wikipedia
Basis — steht für: Basis (Architektur), den untersten Bauteil einer Säule oder das Podest einer Statue Basis (Stereofotografie), den Abstand zweier zum Ziel ausgerichteter Kameras Kristallstruktur#Basis, die Grundstruktur eines Kristalles Basis (Band)… … Deutsch Wikipedia
Basis [5] — Basis (Grundlinie, Standlinie) nennt man bei trigonometrischen Bestimmungen diejenige durch unmittelbare Längenmessung erhaltene Linie, aus der weitere Linien rechnerisch abgeleitet werden sollen. Eine »Basis« in einzelnen… … Lexikon der gesamten Technik
BASIS — Заставка BASIS Разработчик Сергей Камнев Последняя версия ? ? Лицензия Закрытое ПО Состояние Не развивается BASIS специфическая … Википедия
Basis — Sf Grundlage erw. fach. (15. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus l. basis, dieses aus gr. básis (eigentlich Schritt, Gang ), einer Ableitung von gr. baínein gehen . (Zur Bedeutungsentwicklung vgl. nhd. treten Tritt im Sinne von fester Untergrund,… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Basis — Ba sis (b[=a] s[i^]s), n.; pl. {Bases} (b[=a] s[=e]z). [L. basis, Gr. ba sis. See {Base}, n.] 1. The foundation of anything; that on which a thing rests. Dryden. [1913 Webster] 2. The pedestal of a column, pillar, or statue. [Obs.] [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
basis — (del lat. «basis»; ant.) amb. Base. * * * basis. (Del lat. basis). amb. desus. Base o fundamento … Enciclopedia Universal
Basis [3] — Basis , in der Mathematik Grundlinie einer geometrischen Figur, Grundfläche eines Körpers, Grundzahl eines Logarithmensystems. Basis, zur Verwandlung von Flächen, s. gemeinschaftliche Basis von statischen Momenten unter Parallelkräfte.… … Lexikon der gesamten Technik
basis — 1570s, bottom or foundation (of something material), from L. basis foundation, from Gk. basis a step, stand, base, that whereon one stands, from bainein go, step (see COME (Cf. come)). Transferred and figurative senses (of immaterial things) are… … Etymology dictionary