-
1 assistant
adj. helper, assistent--------n. assistentassistant1[ əsistənt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 helper ⇒ assistent, adjunct————————assistant21 assistent- ⇒ hulp-, ondergeschikt♦voorbeelden:1 〈 Amerikaans-Engels〉 assistant professor • 〈 ongeveer〉wetenschappelijk assistent/(hoofd)medewerker -
2 adjutant
n. administratief bevelvoerder; assistent[ ædzjətənt], 〈in betekenis 3 ook〉 adjutant bird -
3 aide
-
4 Personal Digital Assistant
digitale assistent, persoonlijke electronische assistent, kleine draagbare computer voor dagelijks kantoorwerk, PDA -
5 assistant director
n. eerste assistent van de directeur wiens taak het is het filmproces te volgen ten opzichte van het productieprogramma en ook memoblaadjes van telefoongesprekken voor te bereiden (Movie Business); hulp van een directeur, assistent regisseur -
6 acolyte
n. misdienaar[ ækəlajt] -
7 aid
n. hulp; steun; bijstand--------v. helpen; bijstaanaid1[ eed] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hulp ⇒ bijstand, assistentie2 hulpmiddel ⇒ apparaat, toestel♦voorbeelden:1 come/go to someone's aid • iemand te hulp komen/snellenin aid of • ten dienste van〈 informeel〉 what's that in aid of? • waar is dat goed voor/dient dat toe?first aid • eerste hulp (bij ongelukken), EHBO————————aid2〈 werkwoord〉1 helpen ⇒ steunen, bijstaan, bevorderen♦voorbeelden: -
8 ancillary
adj. ondergeschikt; hulp-, neven-, toeleverings- (v.e. bedrijf)--------n. iets dat als hulp dient, bestanddeel dat als hulpmiddel dientancillary1[ ænsillərie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: ancillaries〉————————ancillary2♦voorbeelden:ancillary to • ondergeschikt aan -
9 assistant professor
〈 ongeveer〉wetenschappelijk assistent/(hoofd)medewerker -
10 asst.
-
11 auxiliary
adj. hulpmiddel, door middel van, hulp---------n. hulp aan-, behulpzaamauxiliary1[ o:gzil(j)ərie, o:ksi-] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: auxiliaries〉1 helper ⇒ hulpkracht, assistent————————auxiliary21 hulp- ⇒ behulpzaam, helpend2 aanvullend ⇒ supplementair, reserve-♦voorbeelden:1 psychology is an auxiliary science to literature • psychologie is een hulpwetenschap voor literatuurstudieauxiliary troops • hulptroepen -
12 copilot
-
13 fellowship
n. genootschap; broederschap; (wetenschappelijk) ambt, betrekking; beurs (v. doctoraal assistent)[ felloosjip] -
14 houseman
n. dienaar -
15 intern
n. hospitant, stagiair--------v. interneren (dokter); beweging beperken; in quaranteine houden————————intern2 -
16 receptionist
n. receptionist[ rissepsjənist] -
17 right arm/hand
right arm/handrechterhand, assistent -
18 right
n. rechts, de conservatieven (politiek); rechterhand, -kant; recht; recht op voorrangright1[ rajt]1 recht ⇒ voorrecht, (gerechtvaardigde) eis♦voorbeelden:rights and duties • rechten en plichtenright of entry • recht van toegangright of primogeniture • eerstgeboorterechtthe right of free speech • het recht op vrije meningsuitingstand on one's rights • op zijn recht(en) staanall rights reserved • alle rechten voorbehoudenby rights • eigenlijkby right of • krachtens, uit rechte van, op grond van(as) of right • rechtmatig, op grond van een gerechtigde eishe has a right to the money • hij heeft recht op het geldwithin one's rights • in zijn recht→ own own/♦voorbeelden:he is in the right • hij heeft gelijk/heeft het recht aan zijn kantput someone in the right • iemand in het gelijk stellenon/to the/your right • aan de/je rechterkantIV 〈 meervoud〉♦voorbeelden:1 the rights (and wrongs) of the case • de rechte/ware toedracht van de zaak¶ put/set to rights • in orde brengen, rechtzetten————————right2〈 rightness〉1 juist ⇒ correct, rechtmatig♦voorbeelden:1 what's the right time? • hoe laat is het precies?he got the answers right • hij heeft de vragen juist (beantwoord)you were right to tell her • je deed er goed aan het haar te vertellenput/set the clock right • de klok juist/gelijk zettenstrike the right note, touch the right chord • de juiste toon aanslaan/vindenon the right side of fifty • nog geen vijftig (jaar oud)keep on the right side of the law • zich (keurig) aan de wet houdenlet's get this right • laten we de dingen even op een rijtje zettenput/set something right • iets in orde brengenput/set someone right again • iemand genezen/op de been helpennot in one's right mind • niet wel/helemaal bij (zijn) zinnenMister Right • de ware Jakob〈 informeel〉 (as) right as rain • perfect/helemaal in orde, kerngezondput/set someone right • iemand terechtwijzensee someone right • zorgen dat iemand aan zijn trekken komt/recht wordt gedaanall right • (erg) goed, primathat's right • dat klopt, ja zekerright (you are)!, 〈 Brits-Engels〉right oh! • komt in orde, doen weII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:it's a right mess • het is een puinzooi¶ right arm/hand • rechterhand, assistentkeep on the right side • rechts houden1 gelijk♦voorbeelden:how right you are! • gelijk hebt u!————————right3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:————————right4〈 bijwoord〉2 juist ⇒ vlak, regelrecht♦voorbeelden:1 right and left • aan alle kanten, overal, s en rechtsright, left and centre, left, right, and centre • aan alle kanten2 right ahead • recht/pal vooruitright behind you • vlak achter jeright, let's go • okay, laten we gaan -
19 secondary
adj. ondergeschikt; tweederangs; tweede; middelbaar; midden; zijdelings; bijzaak; bijkomstigheid--------n. ondergeschikte, hulp; tweede kring (bij electriciteit)secondary1[ sekkəndrie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: secondaries〉————————secondary2〈 secondarily〉1 secundair ⇒ bijkomend/komstig, ondergeschikt♦voorbeelden:1 secondary colour • secundaire kleur, mengkleursecondary planet • bijplaneet, satellietsecondary to • ondergeschikt aanII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:secondary school • middelbare schoolsecondary technical school • middelbare technische school -
20 sidesman
n. (Brits-Engels) onderkerkmeester, assistent van de kerkvoogd
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Assistent(in) — Assistent(in) … Deutsch Wörterbuch
Assistent — steht für: einen abstrakten Dienstrang bei Beamten, siehe Amtsbezeichnung einen von behinderten Menschen selbstgewählten Helfer, siehe Assistenz (Behindertenhilfe) ein Computerprogramm, siehe Assistent (Datenverarbeitung) einen wissenschaftlichen … Deutsch Wikipedia
Assistent — Sm Helfer, Gehilfe erw. fach. (16. Jh.) Neoklassische Bildung. Ursprünglich englische Neubildung zum PPräs. von l. assistere beistehen , zu l. sistere (sich) hinstellen und l. ad hin, zu . Verb: assistieren. Ebenso nndl. assistent, ne.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Assistént — (lat.), Gehilfe, Beistand, besonders Gehilfe eines Arztes, eines Gelehrten, im Verwaltungs und Rechtswesen, auch Geistlicher, der bei gottesdienstlichen Handlungen dem Amts oder einem höhern Geistlichen beisteht (assistiert). Assistenz, Hilfe,… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Assistént — (lat.), Gehilfe; Assisténz, Zugegensein, Mitwirkung; passive A., in der kath. Kirche die nur zeugenmäßige Gegenwart des Priesters bei der Erklärung einer Eheschließung, der die Kirche den Segen versagt; assistieren, beistehen, unterstützen,… … Kleines Konversations-Lexikon
Assistent — [Network (Rating 5600 9600)] Auch: • Assistentin … Deutsch Wörterbuch
Assistent — Gehilfe; Adlatus; Handlanger; Unterstützer; Helfer; Wizard; Assistentenprogramm * * * As|sis|tent [asɪs tɛnt], der; en, en, As|sis|ten|tin [asɪs tɛntɪn], die; , nen: Person, die die Aufgabe hat, eine andere (z. B. einen Professor) bei deren… … Universal-Lexikon
Assistent — ↑ Assistentin Helfer, Helferin, jmds. rechte Hand, Mitarbeiter, Mitarbeiterin, Mithelfer, Mithelferin, Zuarbeiter, Zuarbeiterin; (geh.): Gehilfe, Gehilfin; (bildungsspr.): Sekundant, Sekundantin; (ugs.): Assi; (scherzh.): Büchsenspanner,… … Das Wörterbuch der Synonyme
Assistent — As|sis|tẹnt 〈m.; Gen.: en, Pl.: en〉 1. (bes. wissenschaftl.) Helfer, Mitarbeiter 2. einem Lehrstuhl zugeordneter Nachwuchswissenschaftler, der den Lehrstuhlinhaber in Forschung u. Lehre unterstützt; HochschulAssistent; LaborAssistent [Etym.:… … Lexikalische Deutsches Wörterbuch
Assistent — der Assistent, en (Mittelstufe) persönlicher Mitarbeiter von jmdm. Synonym: Assi (ugs.) Beispiel: Er arbeitet als Assistent des Direktors … Extremes Deutsch
Assistent — As·sis·tẹnt der; en, en; jemand, der jemandem (z.B. einem Professor, Arzt oder Minister) bei der Arbeit hilft || NB: der Assistent; den, dem, des Assistenten || hierzu As·sis·tẹn·tin die; , nen … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache